Het hele idee van een ‘post truth’ samenleving, waar de waarheid er niet echt meer toe zou doen, is de dood in de pot. Dat is het wetenschappelijk, intellectueel, journalistiek en uiteindelijk ook moreel. Als het nu om onnozele halzen gaat die dit idee ventileren – nou ja, dat is tot daar aan toe. Maar de smaakmakers in de opinievorming doen het ook, op alle niveaus, en dan wordt het heel anders. Dat vraagt dus om uitleg. Verder gaat het om ‘hoe dan wèl?’. Daar heb ik natuurlijk de wijsheid niet over in pacht, maar ik wil wel wat voorzetten doen.
De Amerikaanse historica Jill Lepore schreef onlangs een politieke geschiedenis van de Verenigde Staten, met als titel “These Truths. A history of the United States”. Inmiddels in het Nederlands verkrijgbaar, en wat mij betreft een aanrader voor zowat iedereen. Het is er leesbaar genoeg voor. Waarheid staat in de titel, en in het boek komt het begrip ook een aantal malen aan bod. Naarmate haar relaas vordert wordt de teneur steeds meer dat in politieke campagnes en in maatschappelijke debatten de waarheid teloor gaat. Demagogische truuks, nepnieuws, framen, propaganda en domweg bedrog, vooral via internet, krijgen zwaar de overhand1. Lepore kan aan het einde van haar boek echter niet veel meer dan er maar het beste van hopen. Het maakt op mij een wat karige indruk en geeft me een gevoel van onvrede. Ze schrijft zo’n kei van een boek, en waarom staat ze dan aan het einde toch zowat met lege handen als het om die waarheid gaat?
Joe Biden heeft het er in de inaugurele rede van zijn presidentschap op 20 januari 2021 over dat hij de waarheid wil verdedigen tegen de leugen in het publieke debat. Daar is, na alle poppenkast van zijn voorganger, inderdaad schreeuwende behoefte aan. Hij vindt het trouwens een verantwoordelijkheid van ieder, als burger, maar vooral ook van de leiders2. Biden is beslist geen wetenschapper. Ik vermoed dat hij ook niet bekend is met verschillende aspecten rondom het woord ‘waarheid’ die er verder toe doen. Maar als iemand als hij er in zo’n toespraak een serieus punt van maakt, dan is er toch heus wat loos.
Waarom moet Biden zo op zijn manier de waarheid inroepen? Waarom komt Lepore aan het einde van haar boek niet verder dan bezwerende opmerkingen? Om hier een beter idee over te krijgen dienen we op zoek te gaan naar mogelijke achtergronden hiervan.
Het besef van wat ‘waar’ en wat ‘niet waar’ is, is van alle tijden. In in onze alledaagse beslommeringen kunnen we er prima mee uit de voeten. Zeg “Dit is een spijker”, en je kunt direct vaststellen of dat klopt of niet. Ook bij “Jantje liegt” hoeft dat geen problemen te geven. En in het verlengde ervan, als iemand anders gelijk heeft en ik zelf bijvoorbeeld niet, dan kunnen we dat die ander ook best gunnen. Het is immers waar wat die ander zegt.
Iets anders wordt het in discussies met politieke dimensies. Zeg “Mark Rutte liegt”, en vaker dan ons lief is, dan is dat nog waar ook. Sterker nog: een waarheid als een koe. Alleen komen er dan ineens allerlei VVD-ers opdraven om dat te ontkrachten. Dan is er op de een of andere manier ineens heel veel geoorloofd. Al sinds de Oudheid deed men met propaganda en demagogie de waarheid geweld aan. De modernere notie dat in tijden van oorlog de waarheid het eerste slachtoffer is, die komt ook bepaald niet uit de lucht vallen. Gepolariseerde discussies en dialogen tussen doven lijken gewoon bij elkaar te horen als oren en oorsmeer. Hetzelfde geldt zo te zien voor de neiging tot leugens, om het gelijk dan maar kwaadschiks aan de eigen zijde te krijgen.
Alarmerender?
In dit opzicht lijkt er niet echt iets nieuws onder de zon te zijn met de gepolariseerde sfeer van de laatste decennia. Toch maken actuele ontwikkelingen dat het lijkt alsof het er nu wel alarmerender uitziet:
- De veelheid van thema’s met conflictstof:
discriminatie, immigratie, vluchtelingen, klimaat, achterstelling, de kloof tussen arm en rijk, het idee dat een samenlevingspatroon wordt bedreigd, de manipulaties van de techreuzen van het internet, etc.. Hoewel …. toch ben ik geneigd te denken dat mensen in elk tijdsgewricht te maken hebben gehad met een veelheid aan ontwikkelingen die ze als bedreigend ervoeren. Niettemin is het klimaatprobleem van een orde die we als uniek mogen beschouwen, evenals de rol van de mensen daarin. - Het dreigende karakter van de van deze problemen voor velen maakt dat men problemen als acuut ervaart. Discussies willen nogal eens een apocalyptisch karakter krijgen.
- De huidige propagandamiddelen zijn geraffineerder, ze werken sneller en ze beïnvloeden subtieler; met name die via het internet en de sociale media. Ook hier kan men van een situatie spreken die historisch uniek is.
- Gelijkgezinden vinden elkaar in ‘bubbels’ waar patronen van radicalisering vrij vaak voorkomen. Op zich lijkt dit niet zo nieuw: de verzuiling van de afgelopen eeuw in ons land bijvoorbeeld is ook als zo’n bubbelsysteem op te vatten. Al was radicalisering daar marginaal, en was er pacificatie in de top, aldus de conclusie destijds van Arend Lijphart, de politicoloog die in de afgelopen jaren ‘60 en ‘70 naam maakte met zijn analyse hiervan. Maar in de mix met de voorafgaande aspecten lijkt het bubbelverhaal van nu toch duidelijk onderscheidende aspecten in zich te hebben.
Gepolariseerde sferen waarin zich maatschappelijke discussies afspelen zijn dus op zichzelf totaal niet nieuw. De vraag naar wat daaraan te doen is natuurlijk ook een klassieke. Interessant worden echter de antwoorden die er tegenwoordig opgeld doen. Ik roerde al dat ‘post truth’-idee aan. Op zichzelf een simpel etiketje, en dat kan deels verklaren waarom zo velen het zo graag overal op plakken. Maar er gaat meer achter schuil.
In de westerse intellectuele en wetenschappelijke cultuur doen de laatste 5 – 6 decennia een stel opvattingen de ronde die tezamen toonaangevend zijn en bepalend in wetenschappelijke, maar ook in maatschappelijke debatten. Daarvan is het ‘post truth’-idee er maar ééntje. Andere noties die hierin een voorname rol spelen zijn het idee van cultureel relativisme en dat van relativisme van waarden. Ook van belang in dit verband is het idee van wetenschappelijke kennis als ‘ook maar een opvatting’. Het is een bizarre mix die tamelijk onaangetast tiert, en houdingen in de hand werkt die variëren van beklag, via berusting, tot cynisme.
Dit heeft allemaal bepaalde historische wortels. Daar bespreek ik er dadelijk een aantal van, want alleen dan kunnen we vat krijgen op hoe ver de invloed van dat geheel reikt. We kunnen dan ook zicht krijgen op wat we eraan kunnen doen.
Waarheid als achterhaald idee.
Historisch gezien is het hierboven genoemde een reactie op de traditionele opvattingen dat er een waarheid is die onbetwist vaststaat. De zekerheid daarvan kon men ontlenen aan religieuze ideeën die terug gaan tot de eerste beschavingen. Sinds de wetenschappelijke revolutie van de Verlichting berustte een zelfde zekerheid op ideeën uit de filosofie. Naderhand, en met name in de loop van de 20e eeuw, werden wetenschapsfilosofie en kennistheorie de disciplines waar men de ter zake doende ideeën ontwikkelde. Steeds gold, kort gezegd, dat er ware kennis bestond en dat er voldoende argumenten waren om dit te onderbouwen. Ter discussie stonden die niet. Dat was voor degenen die in zulke denktradities opereerden dus een geruststellende zekerheid. Daar kwam bij dat de zich razendsnel ontplooiende westerse wetenschap een ontzagwekkende vooruitgang liet zien – de wetenschap dus, als een zeer zelfbewuste institutie in de moderne tijd. Het vooruitgangsoptimisme overheerste en zette op tal van gebieden nadrukkelijk de toon.
Vanaf het einde van de 19e eeuw, en in toenemende mate in de latere 20e eeuw zijn hier kritische kanttekeningen op gekomen. Naar volledigheid hierin kan ik hier niet streven, maar enkele ontwikkelingen dien ik hier toch te noemen. Daar zijn stromingen en tradities uit voortgevloeid, met wijd verbreide en vertakte invloed in het heden. Tegenover het idee van vaststaande kennis kwam eerst vanuit de marxistische hoek een idee dat kennis mede werd bepaald door maatschappelijke machtsverhoudingen, en zo de belangen van de dominante groepen diende en weerspiegelde. Wetenschap was dus niet zomaar wetenschap meer, met een corpus aan ware kennis, maar in de kapitalistische samenleving heette het een ‘bourgeois’-wetenschap te zijn. Het gold als een beheersinstrument, in dienst van de belangen van de heersende klasse.
Vanuit een geheel andere invalshoek kwam Friedrich Nietzsche in de late 19e eeuw met zijn cultuurkritiek op de burgerlijk-moderne samenleving. In zijn eigen tijd bleef hij een beetje een figuur in de marge, maar in de late 20e eeuw werden veel ideeën van hem opgepakt door postmoderne Franse filosofen als Michel Foucault, Jacques Derrida, Jacques Lacan etc.. Nietzsches idee van “er zijn geen feiten, maar alleen interpretaties” – dat heeft school gemaakt. Bij hen, en via hen tot ver daarbuiten. Maar nu hebben we er last van.
De Frankfurter Schule kunnen we hier ook nog noemen. Het was een kring van links georiënteerde sociale wetenschappers die voortborduurde op de marxistische traditie. Ze kwamen op in het Duitsland van tussen de twee wereldoorlogen, moesten emigreren vanwege de nazi’s, maar ook naoorlogs werk van hen had invloed. Ze waren intellectueel aansprekend in een periode dat alles wat naar marxisme riekte gediskwalificeerd was vanwege de compromitteringen met stalinistische dictaturen. Verder maakten op Moskou gerichte communistische partijen in westerse landen het er met aanhoudende onderlinge factiestrijd en zuiveringen bepaald niet beter op. De Frankfurter wetenschappers waren in deze sfeer een lichtend baken. Wetenschap gold ook bij hen als een sociaal gedetermineerd instrument voor de heersende groepen. Ook hier grote namen zoals die van Max Horkeimer, Theodor Adorno, Walter Benjamin, Erich Fromm en Herbert Marcuse, en begrippen van hen die in veel bredere kring populair werden.
Vanuit de culturele antropologie kwam een reactie op de eerdere westerse opvatting dat de verschillende culturen ten opzichte van elkaar als evolutionaire konden worden voorgesteld, met de westerse als het summum van wat er cultureel te bereiken viel. Hier zat met name in de vroege 20e eeuw ook nog een flinke scheut raciaal superioriteitsdenken in. Dat was een zeer vruchtbare voedingsbodem voor veel openlijk racisme in tal van landen. De Duits-Amerikaanse antropoloog Franz Boas ageerde hier destijds fel tegen. Hij was de grondlegger van de benadering dat ‘cultuur’ een kernbegrip werd om gewoonten en gedragscodes van groepen en volkeren te verklaren. Daarvoor was nodig dat men als het ware in de huid kroop van de cultuurpatronen die men onderzocht. Om dit correct te doen moest de onderzoeker de eigen culturele opvattingen opschorten, al was het maar tijdelijk. Denk aan Ruth Benedict en Margaret Mead, bekende en invloedrijke navolgers van Boas. Benedict met onderzoek naar de Japanse cultuur, en Mead met haar veldwerk bij stammen op Papoea Nieuw-Guinea en op Samoa. Tal van stammen en volkeren zijn zo onderzocht en beschreven. Dank zij hen kwam de notie op dat elke cultuur moet worden opgevat als een autonoom geheel. Dat leidde tot het idee dat een verdere maatstaf om verschillende culturen te vergelijken in feite niet zinvol is. Simpele waardeoordelen op dit vlak werden onkies. Alle culturen zijn naast elkaar gelijk en en hooguit relatief in hun claims op geldigheid van hun normen en waarden. Relativisme heet dit, en dit leidt dus tot een geheel andere houding ten opzichte van andere volken dan bijvoorbeeld de klassieke christelijke, of zelfs maar de westerse opstelling.
Hier is op zich best veel voor te zeggen. Het heeft echter ook geleid tot conclusies dat we bijvoorbeeld mensenoffers niet mogen afkeuren of zelfs maar bekritiseren, omdat deze nou eenmaal bij culturen als de Maya’s of de Azteken hoorden. Op grond van dezelfde wijze van redeneren zou de Partij voor de Dieren zou zich niet druk mogen maken over stierengevechten, als typisch Iberisch of desnoods mediterraan cultuurverschijnsel.
In de wetenschapsfilosofie is Thomas Kuhn van belang. Zijn boek ‘The Structure of Scientific Revolutions’ uit 1962 lanceerde enkele nieuwe ideeën die veel invloed kregen. Het gaat om het begrip ‘paradigma’ en dat van wetenschappelijke omwentelingen. Kuhns stelling is heel in het kort dat wetenschappelijke tradities hun eigen criteria hebben voor wat relevant is en wat niet. Zo’n traditie, met zijn specifieke karakteristieken noemt hij een paradigma. Zo was er het paradigma van Newton en diens wetten over de zwaartekracht, dat op een gegeven moment werd overvleugeld door dat van Einstein met diens relativiteitstheorie. En zo waren er vele meer. Volgens Kuhn is er tussen de aanhangers van verschillende paradigma’s in feite geen goede communicatie mogelijk omdat ze elk een wezenlijk ander idee hebben over hoe de wereld in elkaar zit. Verder gaat een overgang van het ene paradigma naar een ander niet geleidelijk in zijn werk, maar is dit in feite een schoksgewijs verlopend proces. Het zijn min of meer revolutionaire veranderingen die bestaande continuïteiten steeds radicaal doorbreken. Deze processen zijn deels niet-rationeel, en wellicht nog het beste te vergelijken met plotselinge bekeringen. Einstein heet aldus niet meer superieur te zijn aan Newton, maar gewoon totaal anders. Dit ondergraaft ook weer het idee van een wetenschappelijk vooruitgangsproces waarbij stukje bij beetje, maar uiteindelijk onmiskenbaar een steeds groeiend bouwwerk van accumulerende kennis wordt opgetrokken. Ook hier dus weer voeding voor het denken in termen van relativisme. Hier is allerlei kritiek op mogelijk, en die kwam er ook. Los daarvan werden door veel wetenschappers op allerlei terreinen aspecten hiervan overgenomen, al dan niet op correcte wijze.
Interessant is hier ook nog Paul Feyerabend, net als Kuhn een wetenschapsfilosoof, die kritische kanttekeningen bij Kuhn plaatste. Hij borduurde echter ook voort op het idee van hoe verschillende tradities van wetenschap zich tot elkaar verhouden als in wezen gelijkwaardige grootheden. Het leidde er bij hem toe dat hij de westerse wetenschapstraditie als kennissysteem in principe niet niet hoger aansloeg dan, bij voorbeeld, het bijgeloof van prehistorische stammen. Wetenschap dus, als niet meer dan één specifieke traditie met zijn patronen en instituties, naast zo vele andere. Ook hier weer die relativistische inslag. Terecht wordt erop gewezen dat Feyerabend niet wil vervallen in volledige willekeur. Maar zijn voorliefde voor stevige formuleringen maken hem en zijn denken ideaal voor anderen als grabbelton om daar weer dingen uit te vissen en er vervolgens mee aan de haal te gaan.
Nog zo’n duit in het zakje: Richard Rorty en zijn postmoderne waarheidsopvatting. Rorty was een Amerikaanse filosoof, wiens belangrijkste publicaties verschenen in het laatste kwart van de vorige eeuw. Ook hij nam afstand van het traditionele absolute waarheidsbegrip, en kwam tot een formulering waarbij waarheid afhangt van de mate van succes die mensen er in een bepaalde gemeenschap mee hebben. Van groep tot groep kunnen waarheden dus verschillen. Het komt een beetje in de buurt van de ‘bubbels’ van tegenwoordig. Nu was Rorty een buitengewoon nadenkend filosoof en een zeer genuanceerd denker. Hij was ook zeker niet vies van politieke uitspraken en een bepaald progressief politiek engagement had hij beslist. Maar wat er daarnaast ook gebeurde: velen gingen aan de haal met Rorty’s kanttekeningen bij het waarheidsbegrip en zijn nadruk op het sociale karakter van ‘waarheid’ was weer koren op de molen van relativistisch denkenden.
Tot zover mijn greep uit de ontwikkelingen vanuit een aantal wetenschapstradities uit het verleden met hun doorwerkingen naar de sfeer van de dag van vandaag. Ik sluit niet uit dat er nog meer van dit soort invloeden zijn opgetreden, want ik haalde slechts een stuk of vijf, zes van die ontwikkelingslijnen aan. Er zijn nog zo veel meer wetenschappelijke disciplines en binnen elk daarvan weer uiteenlopende denkrichtingen. Maar laten we terugkeren tot de gedachtegang die ik tot dusver heb opgebouwd.
We dienen hierbij in de gaten te houden dat de meeste van deze stromingen en hun individuele voorvechters overwegend zeer respectabel zijn of waren. Dat geldt voor Kuhn, Feyerabend, Foucault, de Frankfurters, Rorty en nog vele wetenschappers die met deze tradities te verbinden zijn. Laat ik ze voortrekkers noemen. Telkens komen ze met originele denkbeelden, ze drukken zich zeer genuanceerd uit en ze maken terecht school met hun wetenschappelijke werk. Hun invloed reikt tot ver buiten hun eigen wetenschappelijke kring. Ook daar is niets mis mee.
Het probleem ontstaat daar waar die noties van die ondergraven waarheid en van dat relativisme behalve populair te worden ook een rol gaan spelen in versimpelde interpretaties. Het geeft, bedoeld of onbedoeld, maar hoe dan ook, aanleiding tot uitwassen die tezamen toonaangevend worden. Dat is zo in de wetenschap, en in de bredere intellectuele kring daaromheen, en hoe van daaruit elementen daarvan doorsijpelen in de media. Het geeft voeding aan allerlei uitingen in de samenleving daaromheen die we bijna normaal zouden kunnen vinden. Enkele daarvan breng ik hierna ter sprake.
Uitingen
In de media krijgen mensen met extreme standpunten en grote bekken evenveel en soms duidelijk meer aandacht en ruimte voor hun standpunten dan diegenen met inhoudelijk gefundeerde en genuanceerder ideeën. Dit wordt gevoed vanuit een quasi objectief gerechtvaardigd idee van ‘alle verschillende standpunten hun plek naast elkaar geven’. Zo kregen types als Baudet, Van Haga, Hiddema en Eerdmans tijdens de afgelopen verkiezingscampagne opvallend meer aandacht in de praatshows dan bij wijze van spreken linkse partijen3. Verder konden ze zonder noemenswaarde tegenspraak hun onwaarheden kwijt.
Een variant hierop wordt gevormd door de populaire voxpopjes, waarbij de ‘gewone mensen’ als u en ik hun zegje kunnen doen in nieuws- en actualiteitenprogramma’s. De verbale oprispingcultuur, maar dan van de straat opgevist en hoppa, zonder verdere omhaal voor de camera of microfoon opgedist. Het niveau van deze uitspraken varieert van soms oliedom tot slecht onderbouwd en onsamenhangend. Niet te moeilijk, lekker vlot en gauw weer verder. Maar de toon is er wel mee gezet.
Omroep Human wijdde hier onlangs enkele afleveringen aan in hun serie programma’s over Medialogica4. In de aflevering van 18 april jongstleden komen enkele vooraanstaande figuren uit de Nederlandse nieuwsvoorziening aan het woord. Bert Huijsjes van WNL, Marcel Gelauff en Dominique van der Heyde van de NOS kiezen principieel voor de opstelling dat in journaals en andere actualiteitenprogramma’s alle gezindten, stromingen en overtuigingen hun plek in het nieuws horen te krijgen. De taak van de journalist is dat deze de vele interpretatiemogelijkheden van de feiten alle keurig presenteert, als ging het om een etalage. De kijker, luisteraar of lezer maakt erna zelf wel uit wat hem bevalt of niet. De veelstemmigheid heeft het primaat en de journalist behoort niet op de stoel van de rechter te gaan zitten als, laten we zeggen, een censurerende instantie.
Daar tegenover liet de redactie vaan Medialogica in diezelfde uitzending nog iets geheel anders zien. In het Franstalige België doet zich namelijk het opvallende verschijnsel voor dat rechtsradicalisme en aanverwant populisme er zowat geen voet aan de grond krijgt. De rol van de media daarin is duidelijk: actief en streng modereren en de popu-paljassen geen podium geven. Over de onderbouwing komt Christoph Deborsu, journalist en tv-presentator bij RTL Belgique, aan het woord. Een opvallende passage is die waar hij die Nederlandse opvattingen aanhoort, en ziet, en er duidelijk zowat van over zijn nek gaat. Zulke stromingen, zo stelt hij, doen de waarden van de westerse democratie geweld aan en behoren dus geen podium te krijgen. Voor geen prijs. Wat die democratie dan precies inhoudt blijft verder zonder toelichting. Dit maakt dat ik de redenen van Deborsu arbitrair vind. Ik kan het er niet mee eens zijn. Wel is duidelijk dat hij duidelijke uitgangspunten heeft en die actief uitdraagt en daadwerkelijk toepast. Populisten en andere nepnieuwsadepten zal hij niet rechtstreeks aan het woord laten, maar er wel over berichten, met de nodige kritische kanttekeningen. Deze opstelling wordt mediabreed gedragen in Wallonië en strikt nageleefd. En hij en zijn media-omgeving bereiken het beoogde effect: geen podium voor populisten. En Gelauff, Huijsjes en Van der Heyde in hun reacties op Deborsu: Dit is toch iets héél anders dan wat wij voorstaan, en dat is een diep gevoelde overtuiging van ze.
In theorie kan ik het vrijwel geheel eens zijn met dit Nederlandse standpunt. Maar dan komen er praktische feiten bij om de hoek kijken die deze opvatting in een ander daglicht zetten. We hebben ermee te maken dat dit Gefundenes Fressen is voor de mediagenieke politicus, die met de hulp van zijn spindoctors de redacties van die programma’s bespeelt als een tingeltangel in een goedkope kroeg. De feitelijke werkelijkheid verdwijnt achter de horizon in een flipperkast van interpretaties en de desinformatie floreert. Het idee van ‘waarheid’ verschrompelt tot ….. Ach ja, das war einmal …. Al deze types maken gebruik van de mogelijkheden tot effectbejag die de massamedia bieden; niet voor niets is hier de term ‘medialogica’ een staande uitdrukking voor geworden. Met name Thierry Baudet is bedreven in hoe hij de tactiek van het rechtsradicale perpetuum mobile5 hanteert: creëer heibel zodat je in het nieuws komt, bagatelliseer het vervolgens, herneem het standpunt in wat andere bewoordingen en speel daarbij de vermoorde onschuld en lardeer dit met drama, en als het even kan ook nog met wat hondenfluitjes voor de eigen volgelingen. Het effect is dat je reuring veroorzaakt, verwarring zaait, je podium krijgt en gebruikt en je kansen benut. Iedereen is weer eens lekker op stang gejaagd en de populisten hebben de lol, want ze hadden de gevestigde media weer eens helemaal in hun zak. Dit gebeurt keer op keer. En iedere keer scoren hij en zijn soortgenoten aandacht.
Dit mechaniek van manipulatie is niet iets om af te doen met het argument van de veelstemmigheid en wat daar verder aan rechtvaardigingen omheen hangt. Het idee van Deborsu met het aspect van een ‘cordon sanitaire’ dat daarin vervat zit gaat mij te ver. Toch is het volgens mij duidelijk dat we met die Nederlandse opstelling ons ertoe veroordelen om altijd maar achter de feiten aan te blijven lopen. De ogen sluiten voor deze realiteit leidt in de praktijk tot een houding van dingen op hun beloop laten. Dit is uiteindelijk niet meer te verantwoorden. In het verlengde daarvan is deze opstelling dan ook niet meer vol te houden. Doe je dit wèl, dan kun je nog zo keurig afgemeten argumenteren dat je pluriform en zo bent, maar ondertussen geef je de populisten vrij podium. Er is dus duidelijk iets anders nodig.
Veelstemmigheid lijkt me prima, maar dan moet je de verschillende standpunten en dergelijke wel wegen op hun inhoudelijke waarde en relevantie. Stem dan in met het goeie en spreek de onzin tegen, negeer ze desnoods soms. Maar beperk dat podium. Helaas, dat gebeurt nou net niet, want de fundamentele overtuigingen die hieraan ten grondslag liggen zijn even een paar nuances anders. En dat is de essentie van waar het hier om gaat.
Tegengas
In de academische wereld is er af en toe wel sprake van tegengestelde geluiden6. Allan Blooms “Closing of the American Mind” van 1987 werd in dit verband een bestseller, en het geniet ook nu nog navenant bekendheid. Het boek is echter eerder een tirade dan een degelijke, onderbouwde analyse. Met zulk tegengas heb je in feite geen blaaskaken meer nodig. Ook andere werken die ik in dit verband raadpleegde hebben zo hun manco’s. Mij verbaast het dus niet dat de hoofdstroom overwegend is gebleven zoals ik hierboven schetste.
Wel is het zo dat in ons land in de betere media de overvleugelende rol van de medialogica nogal eens aan de kaak wordt gesteld. De VPRO heeft er die veel geprezen serie programma’s aan gewijd, nu voortgezet door Human. Internetkrant De Correspondent laat regelmatig auteurs aan het woord die hun kritische klanttekeningen plaatsen.
Maar die waarheid, hoe zit het daar nou verder mee? Essayist Bas Heijne heeft een forse reputatie opgebouwd met zijn terechte kritiek op het onderbuikse ongenoegen in ons land en hoe krom politici en media daar mee omgaan. Ook verwijst hij wel naar de verschillende bubbels waar mensen in leven, en het radicalisme van gelijkgestemden waar het toe kan leiden. Zijn ongenoegen hierover spreekt hij duidelijk uit. In De Correspondent heeft Rob Wijnberg zich een aantal malen op een vergelijkbare manier uitgelaten. Mensen zouden uit hun eigen bubbel moeten treden om met de ander in contact te komen, of over de beperkingen van de eigen werkelijkheid heen stappen. Wat mij aangaat: in orde.
In een heel lezenswaardige column schrijft Luuk van Middelaar, hoogleraar te Leiden, dat we, in plaats van gedoe rondom ‘post truth’, juist ‘true politics’ nodig hebben7. Hij voert het aan als een retorische vondst. Maar vanuit zijn eigen invalshoek oefent hij een zelfde kritiek uit op het gemak waarmee we met dit soort begrippen strooien. Het werkt een luiheid in de hand die verder doorvragen naar hoe dingen in elkaar zitten onnodig maakt. Hij streeft naar een politiek waar de opponenten in discussies elkaar op inhoud aanspreken in plaats van te berusten in de feitenvrije mode van vandaag de dag. ‘True politics’: afgezien van dat Engels, van mij mag het als richting gevende notie.
Het blijft echter bij aanbevelingen. Ik houd daar een gevoel van onvrede aan over. Je kunt wel aanbevelen om uit een bubbel te treden of uit die werkelijkheid van jou, maar het laat verder het hele verhaal van die bubbels, waarheden en werkelijkheden onaangetast. Mijn idee zou juist zijn dat we moeten zorgen dat we hier helemaal van af komen. Daar is voor nodig dat we ons er niet alleen over beklagen, maar dat we er, in het verlengde daarvan, mee afrekenen.
Wat er nodig is: een veel meer offensieve aanpak, en dat betreft dan organisatorische en inhoudelijke zaken. Ik denk aan het volgende, en richt me eerst op dat inhoudelijke.
Inhoudelijk dus: Begraaf het idee dat er waarheden en werkelijkheden naast elkaar bestaan die allemaal min of meer gelijkwaardig zijn. Die noties zijn onnodig en leiden tot verwarring en ongerijmdheden waar niemand mee gediend is. Enkele typeringen in dit verband deed ik al eerder. Ik grijp hierbij terug op mijn eerdere artikel over ‘Bubbels en Werkelijkheden’ van 2017.
Werkelijkheid
Laat ik eerst het volgende stellen over het begrip ‘werkelijkheid’. Er is er slechts één, hoewel er vele denkbeelden over zijn, waaronder de meest uiteenlopende. Die ene werkelijkheid is een hele narrige. Hij trekt zich niets van ons aan en dringt zich hooguit aan ons op, hoewel de ideeën en opvattingen hierover hemelsbreed en diametraal kunnen verschillen.
Enkele voorbeelden. Ingenieurs en bestuurders konden ons bijvoorbeeld in het midden van de vorige eeuw jaren lang laten denken dat onze dijken voor de zeewering sterk genoeg waren, totdat in 1953 die watersnoodramp ons meedogenloos uit die waan joeg. Om in de sfeer van de dijken te blijven: in 2003 leken de dijken bij Wilnis volgens de kenners prima in orde te zijn, totdat ze opeens scheurden. Er verschoof een stuk van het dijklichaam en enkele straten kwamen onder water te staan. Zo goed waren die dijken dus niet. Ik kan, rijdend op mijn fiets, denken dat ik ongehinderd linksaf kan slaan. Maar als ik niet over mijn schouder kijk of er geen auto komt die mij inhaalt, kan een onwenselijke realiteit een invalide van me maken. Laat ik me er dus maar naar voegen, dat is beter dan dat ik mezelf met waanideeën voor de gek houd.
We kunnen uiteraard van alles denken over feiten en gebeurtenissen, maar in de discussies daarover blijven uiteindelijk de beste ideeën over. Dit stellen we hier op zijn simpelst. We denken dit dan even zo, los van alle verdere invloed van massamedia et cetera. Wanneer we dit bediscussiëren systematisch en professioneel gaan aanpakken, gaat het wetenschap heten, maar logisch gezien verandert er verder in wezen niets. Het blijft om de discussies gaan over feiten, van groot tot klein. Luister maar eens naar Robbert Dijkgraaf in zijn uiteenzettingen van kleine elementaire deeltjes tot zwarte gaten op het niveau van sterren en zo. Waar hij het over heeft is wetenschap van het hoogste niveau, maar hij brengt het in gewone mensentaal. U en ik snappen het zelfs – of bijna. Wetenschappelijke discussies verschillen in dit opzicht in niets van alledaagse discussies over van alles in de wereld om ons heen.
Als we dat idee van die werkelijkheid op deze manier niet accepteren, is de uiteindelijke gevolgtrekking onontkoombaar dat men al die verschillende werkelijkheden als puur denkbeeldige constructies van de menselijke geest gaat zien. De consequentie van het idee dat de werkelijkheid een geestelijke constructie van ons mensen is en niet méér, heeft op zijn beurt weer als logisch eindpunt het idee dat de werkelijkheid nog slechts in onze geest bestaat. Dit is echter een ongerijmdheid. Hoe zit het dan met de oertijdperken waarin de mens er met al zijn geestelijke vermogens niet eens was? En wat te denken in kosmische termen van de tijd voor het ontstaan van de Aarde als planeet? We kunnen toch niet gaan beweren dat dan die oertijd, de tijd tot het ontstaan van het leven op de aarde en wat er daar weer voor gebeurde – dat dat niet zou hebben bestaan omdat wij als mensen er niet waren om dat allemaal te bedenken? Dat was er dus allemaal wèl, mensen of geen mensen, en wij als soort met onze geestelijke activiteit zijn in dat opzicht eigenlijk tamelijk overbodig. Maar goed, we zijn er nu eenmaal, met zeer veel ingrijpende gevolgen voor alles om ons heen, en daar moeten we dus maar een zinvolle draai aan zien geven, een onvermijdelijke morele plicht voor ons.
Die ene werkelijkheid dus, die is zo gek nog niet als richting gevend idee, en mogelijk is het zelfs het enige zinvolle. Laten we het er maar bij houden en dit dan ook met enige consequentie doen en de discussies daarover zo veel mogelijk stimuleren.
Waarheid
Dan over waarheid. Het idee van ‘waarheid’ in de traditionele zin kan men als onhoudbaar en derhalve als achterhaald beschouwen. Ik haalde daarover hierboven al enkele ontwikkelingen aan. Daar valt een slotsom uit af te leiden. In de hedendaagse filosofie en met name in de kennis- en wetenschapstheorie zijn voldoende argumenten geformuleerd op grond waarvan men dit mag concluderen. Kennis, ware kennis en waarheid geldt nu veeleer als een voorlopige stand van zaken over wat men van bepaalde dingen weet, en dat is steeds aan veranderingen onderhevig.
Vaak zijn dat verbeteringen, maar eveneens vaak ook helaas niet. Nogal wat wetenschappelijke vindingen lijken eerst weer een stap vooruit te zijn, totdat er ineens onbedoelde gevolgen aan het daglicht treden die dat volstrekt ondergraven. Denk aan de geneesmiddelen DES en softenon en hun trieste gevolgen voor vele moeders en misvormde kinderen, of aan de kernfysica met de uitwassen van Three Mile Island, Tsjernobyl en Fukushima.
Niettemin, daar valt steeds over te discussiëren, en als men dat maar lang genoeg volhoudt en ideeën steeds afdoende onderbouwt, treden er wendingen op in ontwikkelingen die men aanvankelijk niet voor mogelijk zou hebben gehouden. Hier mag het idee van ‘waarheid’ als leidende notie best een rol in blijven spelen.
Dus in discussies mogen de aanhangers van verschillende standpunten elkaar hier gerust op blijven aanspreken. Sterker nog: het zou het leidende beginsel moeten zijn voor de betrokkenen en de redacties van media die dit begeleiden.
Samenvattend hebben we dus te maken met modieuze trends vanuit sociale wetenschappen en twijfelachtige filosofische legitimeringen daaromheen, die hun rol spelen in de stagnatie in de huidige maatschappelijke en politieke debatten. Voeg daar de extreem gepolariseerde sfeer bij van de dag van vandaag, met de ingegraven standpunten als waren het stellingen in een loopgravenoorlog. Hier treden dus de commentariërende noties in op van ‘post truth’ en die over bubbels en zo. Dat is de mix, de context die maakt dat ik dit idee van ‘post truth’ wetenschappelijk, intellectueel, journalistiek, en uiteindelijk ook moreel de dood in de pot noem. Blijf zo denken, blijf zo schrijven en je mediabedoeninkje zo praktiseren, en over tien jaar zit je nog steeds in hetzelfde getob. Of erger, want de massamedia en de gekte van de sociale media gaat in de eigen dynamiek onverdroten verder en wacht nergens op – tenzij …..
Jij jouw waarheid, en ik die van mij – basta. Jij hebt jouw bubbel, en ik heb die van mij. Het is heel aardig om redeneringen als deze uit te proberen in spelletjes van beginnend filosoferen. Maar het wordt kwaadaardig als een maatschappelijk discours hierdoor wordt bepaald.
Het zou dus anders moeten en het kan ook anders. De fundamentele redenen waarom op het inhoudelijke vlak gaf ik hierboven al. Concretere aanbevelingen over het hoe doe ik hieronder.
Organiseren
Organisatorisch:
- haal de anonimiteit uit het internet en de sociale media en spreek daar de verantwoordelijke partijen op aan, met de techreuzen voorop.
- Geef degenen die het van nepfeiten en het creëren van verwarring meten hebben zo min mogelijk hun podium in de media. Daarbij maakt het niet uit of dit geschreven is, radio of tv, of wat dan ook. Doe dit vanuit duidelijk omschreven eigen uitgangspunten en leg daar verantwoording over af. Beschouw elke discussie hierover als winst.
- Vervolg haatzaaierij die aantoonbaar aanstuurt op rellen of ander geweld. Daar zijn de betrokkenen op aan te spreken, en anders de platforms, media en partijen die die faciliteren. We moeten hierbij afstappen van de koudwatervrees voor de vrijheid van meningsuiting. Types als Geert Wilders hoeven niet zo omzichtig benaderd te worden als in die affaire van ‘minder Marokkanen’. Er blijft verder nog ruimte genoeg over voor allerlei meningen en reken maar dat we daar gebruik van zullen blijven maken.
- Dat is technisch en juridisch vrij simpel te regelen. Het kan natuurlijk zijn dat er aanvullende wetgeving voor nodig is. Dan wordt het een kwestie van politieke wil of het ook inderdaad zo ver komt. Maar daar zijn we wel zelf bij. Het publieke belang is er groot genoeg voor.
- Verder lijkt het me zeer wenselijk dat we in alle vormen van onderwijs waar deze begrippen van waarheid en werkelijkheid aan bod komen, die gaan behandelen in de geest zoals ik die hierboven beschrijf. Op elk niveau is er vast voldoende didactische creativiteit om hier iets moois mee aan te kunnen vangen.
Dat is allemaal een kwestie van de lange adem, want het zal neerkomen op een forse inhoudelijke omslag in het denken bij zeer velen. Nodig is het zeer zeker, anders zitten we nog jarenlang met die onzalige erfenis.
Om misverstanden te voorkomen: mijn hameren op ‘waarheid’ betekent niet dat ik als een zedenprediker en met de vinger opgeheven de wereld om me heen zou willen manen om alle ondeugd te verliezen en verder alleen nog maar de waarheid te spreken. Integendeel, niets menselijks is mij vreemd en dat moet in de wijde wereld maar vooral ook zo blijven. Mij gaat het erom dat in met name maatschappelijke debatten de aanhangers van verschillende standpunten elkaar ergens op moeten kunnen aanspreken om de oeverloosheid te vermijden. Dat mag dan best dat idee van ‘waarheid’ zijn.
Nog zo’n mogelijk misverstand: Tijdens de persconferentie van 13 april jongstleden had Mark Rutte het over een werkelijkheid in de ziekenhuizen en eentje van de mensen in de wereld daarbuiten. Ik zie hier geen kwaad in en wil niet de taalpuritein worden die tegen een manier van uitdrukken als deze is. Er zijn vast nog veel meer onschuldige voorbeelden te bedenken van gebruik van de notie van een werkelijkheid hier en nog eentje daar, en ga zo maar door. Daar zit dus totaal geen kwaad in.
Uiteraard is het dan ook voor een deel een kwestie van politiek organiseren. Daar zou het heel goed bij van pas komen als we ons aan die medialogica konden onttrekken. Of deze benutten, maar dan in een omgekeerde richting. “If you can’t beat them, join them” – maar dan wel op je eigen manier.
Voor zover dat niet mogelijk is, wordt het belangrijk dat we ons zo organiseren dat we er in ieder geval minder afhankelijk van zijn. Voor politieke partijen heb ik dit al eerder aangegeven. Die moeten zich erop richten om een aanhang te kweken die ook blijft als er geen campagne voor parlementsverkiezingen en zo is. Verkiezingsbestendig zou je het kunnen noemen. Het komt neer op veel meer aandacht voor de strijd voor belangen van mensen die dat nodig hebben van onderop, ook, en wellicht vooral, in sferen buiten de politiek. De berichtgeving zou dan ook een ander karakter moeten hebben; noem het voor mijn part hype-bestendig.
Het zou het mooiste zijn als de journalistiek in alle geledingen daar meer aandacht aan gaat schenken. Daar kunnen we, gelet op het huidige tijdsgewricht, uiteraard helemaal niet op rekenen. Maar alles wat wel daarnaar tendeert is in ieder geval mooi meegenomen.
De bewegingen waar het om gaat moeten dit afdwingen door hun actieve, en desnoods activistische optreden. Als je je maar echt manifesteert, herhaaldelijk en met een goed verhaal, kunnen de media uiteindelijk niet meer om je heen.
Er zijn onderwerpen zat voor. Het omvat de gehele politieke agenda van dringende vraagstukken. Dat loopt van de aardbevingsschade in Groningen tot de zorgproblematiek van NL-breed. Van A tot Z, dus. Volgens mij kun je daar een aardig alfabetje mee vullen. Bij zowat elke letter is immers wel een dringend en verwaarloosd maatschappelijk probleem te bedenken.
Dit is uiteraard niet zaligmakend en succes is al helemaal niet gegarandeerd. Maar keer het om en de uitkomst doet je de haren te berge rijzen. Dan gebeurt er namelijk verder niets wezenlijks en gaan we door met ‘ongewijzigd beleid’. Die hele onheilige trein blijft dan maar door denderen, en door, en door, nergens door gehinderd, het totaal absurde in.
Alleen op deze manier krijgt de oproep van Joe Biden handen en voeten. Alleen op deze manier zou Jill Lepore haar boek echt een vuist kunnen geven. Daar is een ongelofelijke behoefte aan. Die behoefte speelt niet alleen dáár in de VS, maar zeker ook hier bij ons.
We hebben er meer last van dan zo maar een beetje politiek ongemak of irritatie. In deze tijd van coronapandemie kost het geknoei van allerlei blaaskaken en de ruimte die we ze geven ons dagelijks extra slachtoffers. Al het gebazel van “post truth” en zo speelt een funeste rol in het denken hier omheen.
Waarheid? Die is er niet om alleen maar naar te kijken in de verscheidenheid van al haar aspecten en deze naast elkaar te etaleren als op een rommelmarkt. Waarheid, die is er om mensen mee te confronteren. Er zijn er heel wat die dit eens serieus moeten gaan nemen. Dan komen we er vast verder mee dan nu.
Noten:
1 Jill Lepore, “These Truths. A History of the United States”. New York/London, 2018. Blz. 711 e.v..
2 Joe Biden, Inaugueal Address. ABC News. https://abcnews.go.com/Politics/read-joe-bidens-full-inaugural-address-end-uncivil/story?id=75351694
3 Groene Amsterdammer, 24 maart 2021: “Wie het beeld heeft, heeft de macht”, blz. 26-29. Verslag van een onderzoek naar de rol van praatshows in de beeldvorming tijdens de campagne voor de verkiezingen van de Tweede Kamer van 2021.
4 Medialogica, afleveringen 18 en 25 april 2021. Voor die van 18 april, die ik het belangrijkst vind: zie https://www.npostart.nl/argos-medialogica/18-04-2021/VPWON_1328827
5 Léonie de Jonge in Argos, 18 april. De Jonge onderzoekt aan de Rijksuniversiteit Groningen de relatie tussen media en populisme. Ze haalt hier dit begrip aan dat is ontwikkeld door de Oostenrijkse emeritus hoogleraar Ruth Wodak in haar analyses van rechtspopulistische denkpatronen en uitingsvormen in onze samenleving.
6 Zie onder andere:
Allan Bloom: “The Closing of the American Mind. How Higher Education has failed Democracy and impverished the souls of today’s Students”. New York, 1987;
Keith Windschuttle: “The Killing of History. How literary critics and social theorists are killing our past”. New York, 1996;
James F. Harris: “Against Relativism. A Philosophical Defense of Method”. Open Court, La Salle, Illinois, 1992.
7 Luuk van Middelaar, “Politici van het midden, durf te oordelen”, NRC Next, 29 december 2016.