Het aanknopingspunt voor dit betoog is het artikel van Bas Heijne in de NRC van 28 oktober jongstleden. Hij ontleedt er de logica van het populisme. Dat gebeurt mede aan de hand van een boek dat hij bespreekt: Mark Thompson, “Enough Said; What’s Gone Wrong With the Language of Politics?”. Het is me allemaal grotendeels uit het hart gegrepen en ik ben het er bij de eerste lezing zowat helemaal mee eens. Zowat helemaal – want als ik er dan op mijn manier verder over ga nadenken, bekruipen me vragen die niet wijken voor wat Heijne ons met zijn betoog aanreikt. Het is in feite, naar mijn overtuiging, slechts de helft van waar het om zou moeten gaan. Als we ons slechts op deze helft concentreren is het uiteraard een ijzersterk betoog. Als we de andere helft erbij gaan betrekken, gaat opvallen wat er aan ontbreekt. Die helft gaan we er dus bij halen.
Eerst dus helft nummer 1. Terecht wijst Heijne erop dat de misplaatste verontwaardiging van velen over het populisme zelfbedrog in de hand werkt. We wentelen ons in ons eigen weldenkende gelijk, en dat kunnen we heerlijk met ons allen samen zo beleven. Maar ondertussen schiet het denkende deel van de natie zich er wel mee in de eigen voet. De populist daarentegen met zijn “fact free politics” en hyperbolen, die de boosheid van de kiezer aanvoelt, begrijpt en oppakt met beloften die weliswaar niet na te komen zijn, maar die kiezer toch het gevoel geven dat hij als sterke man het tij voor hem zal keren – die populist doet onbekommerd zijn ding en hij komt er nog ongehoord ver mee ook. De ‘normale’ wereld eromheen is verongelijkt tegen zoveel onredelijkheid, is verontwaardigd, maar komt tekort voor een echte repliek. Daar sta je dan met je eigen gelijk. Het effect is dat we onszelf er alleen maar mee voor de gek houden.
Heijne haalt er dan Mark Thompson bij analist met een lange staat van dienst bij BBC en New York Times. Die heeft het over de ‘neergang’ van het publieke discours, en ontwaart een culturele dynamiek waarin alle partijen hun rol spelen en waar vrijwel niemand zich aan kan onttrekken. Heijne citeert Thompson: “Deze negatieve trends worden veroorzaakt door een aantal op elkaar inwerkende politieke, culturele en technologische krachten – krachten die veel groter zijn dan een ideologie, belangengroepen of een bepaalde politieke situatie. Een gezonde publieke taal verbindt publieke en politieke leiders en, juist omdat die erin slaagt om gewone burgers bij het debat te betrekken, leidt uiteindelijk tot betere en breder gesteunde besluitvorming. Maar wanneer de publieke taal het vermogen om uit te leggen en betrokkenheid te kweken verliest, dan vormt zij een bedreiging voor de band tussen mensen en politici. Ik ben van mening dat dit proces zich vandaag de dag in onze democratieën voltrekt”
Misvattingen
Hier struikel ik dus over, zowel vanuit historisch oogpunt als op het vlak van politiek denken, en we belanden hier bij helft nummer 2, die ik dus zo mis. Historisch: Thompson lijkt hier te suggereren dat er ooit sprake is geweest van een band tussen burgers en politieke leiders en dat die nu verloren dreigt te gaan. Welnu, die band is er nooit geweest en de burgers zijn nooit op een dergelijke manier bij het politieke debat betrokken geweest. In de 19e eeuw niet, want toen was de politiek er uitdrukkelijk op gericht om de gewone man en vrouw op straat te houden, ver buiten de besluitvorming binnenskamers. In de 20e eeuw ook niet, want al vrij snel nadat er in veel landen dan toch algemeen kiesrecht voor man en vrouw was gekomen, en let er dan vooral op dat de zwarte bevolking in de VS tot laat in die eeuw zorgvuldig tot de rol van buitenstaander veroordeeld bleef, bleek dat bij verkiezingen waan en manipulatie op grote schaal het telkens verregaand wonnen van gewoon gezond discussiëren. Juist het Amerikaanse systeem is er bij uitstek op ingericht om dammen op te werpen tegen al dan niet gekleurde minderheden en achtergestelden. Het uit zich in een beschamende traditie van onder andere manipuleren met kiesdistricten en het bemoeilijken om je als kiezer te registreren. Het onofficiële tweepartijenstelsel is daar een twijfelachtig resultaat van, een gedeeld monopolie, verkregen door knap, maar fnuikend ellebogenwerk en als het nodig is de gewone man en zijn grondrechten de grond in trappen. Het is maar van welke kant je het wilt bekijken.
Die gepostuleerde gezonde politieke taal heeft dus in werkelijkheid nooit bestaan en is hooguit een ideaalbeeld in de gedachtenconstructie van Thompson. Er dreigt dus in het geheel niets verloren te gaan dat er ooit geweest zou zijn – niets minder dan dat. Zomaar met deze manier van denken meegaan is, helaas, meegaan met mist. Hooguit veranderen vandaag de dag de manieren van politiek mobiliseren onder invloed van massamedia en internet. Dat hierover zorgen ontstaan is heel begrijpelijk. Maar dat is dus iets heel anders.
Dan is er het aspect van politiek denken. Thompson heeft het met instemming van Heijne over een culturele dynamiek en krachten die groter zijn dan ‘een ideologie’ en een bepaalde maatschappelijke situatie. De vraag is echter hoe je zoiets kunt waarnemen en duiden als het groter of sneller is dan het politieke denken kan bevatten of bijhouden. Hooguit kan iemand zich zo uitdrukken om aan te geven dat het hem allemaal een beetje boven de pet gaat, en dat is dan jammer. Het is echter ten enenmale onvoldoende om je zo uit te drukken om iets te typeren en dan ook nog eens te pretenderen dat je het op een serieuze manier verklaart. Dat is een essentiële misvatting, en als zodanig een serieuze tekortkoming in een betoog.
Mensenwerk
Veeleer is het zo dat het huidige politieke denken om historische en inhoudelijke redenen tekort schiet, maar daar is niet onherroepelijks aan. Dat tekort schieten komt absoluut niet door een of andere immanente onmogelijkheid. Het komt juist door doodgewone historisch aanwijsbare factoren waardoor men in het discours en de politieke praktijk het paard achter de wagen is gaan spannen. Let op de totaal gepolariseerde en verziekte sfeer in het politieke debat in de VS tussen Democraten en Republikeinen en het ontbreken van een krachtige linkse stroming. Dat is mensenwerk van A tot Z, en daar is niets aan te onderkennen dat onze cognitieve vermogens te boven zou kunnen gaan. Er is verder uiteraard wel een linkse stroming, heel verdeeld, en met tal van vitale uitingen, maar deze is helaas om allerlei redenen marginaal. Ook daar spelen alleen menselijke tekortkomingen een rol, en hooguit zou ik zeggen dat het tijd wordt dat men die eens overwint. En als ik het mocht zeggen, dan zou ik het veel uitdagender vinden om me hier mee bezig te houden dan me te beperken tot zulke buitenmenselijke oorzaken, in wat voor vorm dan ook.
“Een gezonde publieke taal”- dit is geen abstractum, maar een concreet en levendig iets dat bestaat uit de uitingen van de betrokkenen die een discours vorm geven: burgers, politici, journalisten en wetenschappers. Het gaat hier dus om de richting waarin hun denkbeelden zich bewegen, welke denkpatronen daarin optreden, en de inhoudelijke kritiek die daarin een rol speelt – of juist het ontbreken daarvan. Dat laatste uit zich dan weer in denken dat tekort schiet en achter de feiten aan loopt. Maar dat kennen we.
Hier lijkt het alsof men de taal poneert als een zelfstandige factor. Volgens mij is dit een misvatting. Taal is altijd een vormgeving van inhoudelijke ideeën, dus hier in deze context is taal de vormgeving van standpunten die individuen en organisaties uitdragen. Daar zou het dus ook primair om moeten gaan: politieke ideeënkritiek op de inhoudelijke denkbeelden van politici, activisten, journalisten en de wetenschappers die dit als onderwerp bestuderen.
Heijnes laatste opmerking is dat er een andere taal nodig is. Als ik afga op de context, bedoelt hij hier een ‘ander discours’. Dat lijkt me het beste, want met die fixering op het begrip ‘taal’ is mijn eerste vraag naar wat dat dan zou moeten zijn. De objectieve wetenschapstaal soms waar men het in de vorige eeuw in positivistische kringen over had als over een heilige graal? Of een ‘meta-taal’, wat als notie een even hopeloze kunstgreep is? Vergeet dit alles dus maar. Onze huidige alledaagse mensentaal is goed genoeg. Kijk maar eens wat we er in de afgelopen eeuwen van hebben gemaakt, en lees Heijnes artikel maar eens – een keurig stukje taal overigens, waar verder geen woord van onnodig koeterwaals in zit.
Inhoud boven taal
Het gaat dus niet om taal, maar om inhoud, en dat is hier in deze context politieke inhoud, politieke ideeënkritiek en het onvermogen om een tegenkracht te mobiliseren die het politieke wassende water van het populisme indamt. Politiek en politieke invloed: dat komt voor uit de kracht van wat je weet te mobiliseren.
Dat kunnen achterbakse lobby’s zijn; denk aan de tabaksindustrie, big pharma, de lobby’s voor CETA en TTIP, de landbouwlobby, de wapenlobby, enzovoorts. Of denk aan politieke partijen en hun fracties in parlementen en raden; dit laatste is dus zeer zeker niet in de eerste plaats achterbaks maar juist de kern van ons politieke bestel.
Het laatste verklaart de huidige fixatie op electorale en representatieve politiek. Dit is immers wat al decennia lang domineert in discours en wetenschap eromheen. Voeg ook het hedendaagse mediacircus daarbij, en let ook op de analyses van de ‘medialogica’ die de laatste tijd door de VPRO worden verzorgd. Het is een circus met de denkkracht van de bewoners van een goudvissenkom. Het leidt tot niets, hoewel elk nieuw rondje voor de betrokkenen weer spannend en enerverend lijkt. Voor een deel zien velen dat zeker wel in, en ze maken zich er uitdrukkelijk zorgen over. Terecht, maar daarover later nog wat meer.
Een derde manier van aanhang mobiliseren is dat men daarbij een zo groot mogelijke mate van onafhankelijkheid voor de eigen achterban kweekt, juist ten opzichte van die deelnemers aan de representatieve democratie. Het begrip ‘tegenmacht’ is in dit verband wel bekend, maar het hoeft wat mij aangaat zeker niet om een antagonisme te gaan. Denk hierbij aan vakbonden en actiegroepen, en ook als apart voorbeeld de burgers Vledderveen die alles oppakken wat hun gemeentebestuur laat liggen – dus alles waarmee men de kiezer het gevoel kan geven dat hij er met zijn bestaan en zijn belangen meer toe doet dan eens per vier jaar te mogen stemmen. Het gaat er dus om dat men een mate van eigen macht opbouwt waarmee men minder afhankelijk is van het peilingencircus en de medialogica van nu.
Op zichzelf is daar niet veel nieuws aan, want buitenparlementair actiewezen is zo oud als de parlementaire democratie, en als we dan toch historische lijnen trekken in die richting: de lijn van de voorparlementaire opstandige bewegingen gaat terug tot de oudste geschiedenis. De leerschool hiervan is er dus een met traditie. De vraag is alleen of men daar dan ook verder de nodige aandacht aan wil besteden.
Gebruikelijk is dat allerminst. Heijne komt er niet aan toe, maar met hem heel velen net zo min. Tom Jan Meeus en Luuk van Middelaar niet, en dat betreft dan de NRC. Ook Jeroen Pauw niet als die op donderdagavond een klein uur een gesprek voert met Wouter Bos, dat overigens heel onderhoudend is. De recensent daarvan in de NRC evenmin. Ik geloof niet dat er veel lef nodig is om te stellen dat dit opgaat voor Nederland media-breed, van de Groene Amsterdammer tot de Telegraaf en van de VPRO tot WNL, en van De Correspondent tot Geen Stijl.
Hier is verder niets hopeloos aan. Gelukkig zijn er zo hier en daar zeker zinvolle aanzetten bij de progressievere van deze media. Het gaat er dan om dat we dit alles in hun juiste onderlinge perspectief signaleren en er vervolgens wat meer mee gaan doen.
Aan de beurt
Stel echter dat men hier al denkend en schrijvend nu eens buiten zou treden? Het ageren gebeurt al op velerlei gebied, daar ontbreekt het niet aan. Dus nu is de beurt aan het cultuurtje eromheen: de media, de journalistieke en de wetenschappelijke overdenking. Waarbij men dan ook durft in te zetten op de consequenties daarvan. Er zijn dan serieuze aanknopingspunten om een aantal gevolgen te beredeneren.
Meer aandacht voor dat ageren van buitenaf leidt ertoe dat al die activiteiten en hun personalia steun in de rug zullen krijgen, en dat mag verder best met de nodige kritiek gepaard gaan. En als daar dan weer weerwoord op komt: Daar wordt het debat alleen maar beter van. Dus niet sowieso vervallen in meewarig afdoen en zo: waar dat wel ter zake doet, okee, maar pik ook de veelbelovende dingen er nou eens uit en ga daar eens me aan de slag. Koester die en kastijd ze waar nodig. Want die men liefheeft ….
Het betekent dat de ‘vertegenwoordigende politiek’, om daar maar eens een verzamelnaam voor te gebruiken, hier meer rekening mee moet gaan houden. De “checks and balances” van de samenleving en haar instituties zullen er beter van worden. Als er over zulk een breed front van zaken discussie ontstaat, dan kunnen we dus uit die doodlopende steeg geraken en gaat het veel meer over zaken die er toe doen, in plaats van ons beperken dat oeverloze feuilleton van spindocteren. De goudvissenkom is dan aan diggelen en het water ervan bevloeit een tuintje waarop van alles kan groeien en bloeien. Voor zoiets heb je dus beslist geen andere taal nodig. Een aangepaste kritische invalshoek volstaat – prima toch? Zou dit dan het echte engagement zijn waar Heijne in de NRC van 9 november op hoopt?
De noodzaak hiervan is des te sterker omdat volharden in het blindstaren op de misplaatste verontwaardiging en aanbevelingen doen in abstracte kunstgrepen het gevaar in zich draagt dat men gaat afglijden in voortdurend verder gaande en meer gezochte abstracte uitvluchten. Om het met een knipoog naar Schopenhauer uit te drukken: de waarheid ligt zowat voor je voeten, waarom dan ernaar zoeken in de lucht? Als je dus maar het kritische instrument wilt hanteren om er ook oog voor te krijgen.