De discussie over al dan niet fuseren tussen PvdA en Groen Links heeft te maken met twee kernvragen: hoe krijgen ze de verloren aanhang terug? Hoe kunnen ze uit hun electorale en politieke impasse geraken?

De volgende overwegingen zal ik in dit artikel proberen te onderbouwen. Fuseren voor PvdA en Groen Links heeft zeker zin, maar het zal hun meest wezenlijke problemen niet oplossen. Hun koers zal voortaan moeten bestaan uit de volgende elementen:

  • Tot nog toe is hun optreden voornamelijk gericht op pieken bij verkiezingen. Daarna zakt alles weer in. Ze moeten zich er juist op gaan richten een aanhang te kweken die ‘verkiezingsbestendig’ is.
  • Ze moeten zich weer volledig heroriënteren op de verloren achterban middels de materiële en sociale belangenstrijd. Dit geldt voor al die groepen die te lijden hebben van de politiek van de laatste 4 decennia.
  • Het werk in de vertegenwoordigende politiek, van gemeenteraden tot de Tweede Kamer blijft belangrijk. Daarnaast moeten ze zich vooral ook richten op de wereld daarbuiten, van vakbonden, activisme en al wat daar tussenin zit aan belangenorganisaties. Veel meer dan ooit voorheen.
  • Dit moeten ze met propaganda, agitatie en wat dan ook veel meer uitventen in alle media van nu. Maar consequent, verbindend, aanhoudend en waar mogelijk met humor.

De vraag die aan alles vooraf gaat is wat voor soort politiek de linkse stroming in Nederland weer op gang kan helpen. Als afgeleiden daarvan zijn vervolgens uitspraken over samenwerken en eventueel fuseren aan de orde. Hoe speelt dit zich af in de lopende discussies? Waar hapert het?

Eerst schets ik hieronder het principe van politiek en strategisch optreden waar het om te doen zou moeten zijn. Dan volgt een kort overzicht van de stand van zaken in de discussie over die fusie anno zomer 2022, met wat commentariërende opmerkingen over wat er aan ontbreekt. Erna volgt een historische schets van de voornaamste historische wortels van de huidige situatie en die manco’s. Deze mondt uit in een vooruitzicht, samengevat in de aanbevelingen van hierboven. Het knoopt aan bij de actuele situatie. Hoewel ik soms tamelijk met zevenmijlslaarzen door de geschiedenis van onze sociaaldemocratie loop, hoop ik mijn gedachtegang op basis van deze schets voldoende aannemelijk te maken.

Het principe van de uitweg


Het gaat dus om uit die impasse te geraken. De uitweg die mij haalbaar lijkt bestaat uit twee elementen. Het eerste houdt in dat links een band met de achterban moet zien te kweken die maakt dat mensen niet alleen op ze stemmen, maar zich er ook mee verbonden blijven voelen als er geen verkiezingen in aantocht zijn. Je kweekt dus een aanhang die je niet meer voor elke verkiezingscampagne opnieuw moet op zien te porren. Als de mensen op jou kunnen rekenen, kun jij dat ook op hen.

Het tweede aspect gaat over van hoe we dit strategisch vorm kunnen geven. In het kort: links moet zich veel meer richten op samenwerking tussen de wereld van de representatieve politiek, van parlement en gemeenteraden, en die van de belangenbehartiging en het actiewezen daarbuiten, vakbonden en allerlei actiegroepen. Wat mij aangaat betrekken we het provinciale niveau hier ook bij.

Eerst die meer bestendige aanhang. Daar is wezenlijk meer voor nodig dan de huidige oriëntering op verkiezingscampagnes, en vooraf de verkiezingskoorts met al die peilingen en virtuele zetelverdelingen. Die permanente aanhang kweek je slechts door continu, onophoudelijk, op te komen voor de belangen van die achterban. Echt lastig is dat niet, want na de kaalslag alom van bezuinigen, privatiseren en zo barst het op zowat elk beleidsterrein van het laaghangende fruit. Voor de politieke beweging die uit is op aanhang door dit op te pakken: het wordt je gewoonweg in de schoot geworpen. Het personeel met de flexbanen, zorgpersoneel, kinderopvang, onderwijs, transport, huurders, boeren, hulpverleners, politiemensen en ga zo maar door, dus ook al die mensen die al lang zijn afgehaakt. De sociaaldemocratie moet weer terug naar haar wortels, maar dan wel eigentijds, op zijn 21e eeuws. Noem het voor mijn part actiepartij en je komt heel dicht bij wat het zou moeten worden: de mogelijkheden benutten die collectieve actie biedt.

Hetzelfde geldt voor de sociaaldemocratisch georiënteerde vakbeweging: het accent moet weer in veel sterkere mate komen te liggen op actievoeren. Normaal gesproken moet dit ertoe leiden dat er dan weer meer leden komen. Inderdaad lopen de ledentallen de laatste tijd weer op. Mooi meegenomen, maar daarmee zijn we er nog niet. Het gaat echter niet om zo maar af en toe wat actie, maar om een veel grotere regelmaat dan de laatste decennia. De progressieve partijen zullen daarbij elk op de eigen manier hun band met vakbonden moeten versterken, en omgekeerd.

Beide partijen zullen veel meer oog moeten hebben voor alle verdere initiatieven in het actiewezen, burgercollectieven en wat dies meer zij. Denk ook aan burgerberaden als hulpmiddel om de deur tussen politiek en publiek beter open te krijgen. Ze moeten aansturen op een veel meer ondersteunende en verbindende rol en eigenlijk vooral ook een agenderende rol. Ze zullen radicaal meer en beter moeten uitventen waar ze mee bezig zijn, wat ze bereikt hebben, wat ook niet, en waar het telkens weer om gaat. En wat die humor betreft: Linkse cabaretiers genoeg om wat van op te steken. Net zo lang tot de laatste voedselbank sluit en de populisten weer in de uithoek zitten waar ze horen.

Natuurlijk, in tijden van verkiezingen zul je nog steeds iets met opiniepeilingen en zo aan moeten. Daar zijn ze dan ook voor. Ook zul je strategisch en tactisch goed campagne moeten voeren. Benut gewoon alles wat je aan zinvolle aanknopingspunten kunt afleiden uit kiezersonderzoeken. Maar staar je er niet blind op.

Massamedia

Een factor die het moeilijk maakt is de rol van de massacommunicatie vanuit de pers, de televisie, het internet en de sociale media. Hier vindt dag in, dag uit een beïnvloeding plaats vanuit soms de meest maffe motieven. Dat spijker je met geen enkele verkiezingscampagne bij, als je je alleen daarop moet verlaten. Onbegonnen werk. Laat je koers dus niet bepalen door de permanente oprispingen vanuit de massamedia en de sociale media. Wapen je tegen die medialogica.

Dat kan alleen door een consequente oriëntering op een eigen logica, maar die is dan politiek en inhoudelijk net een tikkeltje anders. Het is die van de materiële behartiging van belangen van al die groepen mensen die iets erg hard nodig hebben. Plus daarbij het perspectief vanuit ideologische en morele overwegingen. Die stip aan de horizon, die is buitengewoon belangrijk. Al die onderliggende groepen schreeuwen erom, en als ze al niet schreeuwen komt dat omdat ze murw zijn van het gevoel er alleen voor te staan. Dat duurt immers al een jaar of 30, 40. Ageer dus, agiteer, laat mensen zien waar je voor staat, en juist voor hèn. Met voor mijn part alle gebruik van sociale en andere media waar je toe in staat bent, maar wel vanuit deze oriëntering.

Tussen de verschillende aspecten van deze schets hierboven zit een samenhang die fnuikend is als je die verwaarloost. Hij kan echter de uitweg bieden uit de huidige dilemma’s als je hem kneedt, koestert en benut.

We keren terug naar de situatie van nu. Wat is de stand van zaken in die fusiediscussie, en komt de uitweg die ik zojuist heb geschetst daarin aan bod? Zijn er ook punten waar dit hapert?

Status discussie nu

Met name binnen de PvdA is er veel literatuur waarin men zich over meer samenwerking buigt.

Het gaat vooral om artikelen in Socialisme en Democratie in 2021 en 2022. Daarnaast zijn er de publicaties rondom het project Van Waarde (2013), en het rapport Op de Toekomst (2017) van Paul Depla. De complete agenda voor de maatschappijbrede wederopbouw na de periode van marktwerking en bezuinigingen valt er wel in terug te vinden. Het rapport van Paul Depla biedt ook aanknopingspunten om de PvdA de heroriëntering te laten maken van bestuurderspartij naar een partij die de brug weet te slaan naar het actiewezen daarbuiten.

Bij Groen Links is het voor wat betreft de programmatische aspecten globaal hetzelfde. Ook daar ideeën genoeg om tot een herstel te komen van de maatschappelijke situatie, en het nodige aan ideeën voor de energietransitie et cetera.

Leg de partijprogramma’s naast elkaar en er rijst een beeld dat ze elkaar behoorlijk aanvullen. De onvermijdelijke accentverschillen zijn gemakkelijk te overbruggen. De beste bundeling van ideeën is dus zonder meer binnen handbereik. Waar zou je dan nog moeilijk over doen? Eendracht maakt immers macht. Natuurlijk moet dat wel gebeuren op een manier die weloverwogen is, met serieuze vooruitzichten en een navenant serieus draagvlak vanuit de eigen gelederen.

Er zijn voorstanders en tegenstanders, en daar tussenin mensen die enigszins terughoudend zijn. Ik haal hier de voorbeelden aan van Sabine Scharwachter van Groen Links met een artikel op website Joop, Ad Melkert met een artikel in S&D, en Hans Spekman, die met een stel anderen in juni 2022 een artikel in De Volkskrant schreef dat nogal aandacht trok.

Scharwachter1 spreekt zich onomwonden tegen samengaan uit, vanuit de overweging dat zowel GL als PvdA ideologisch uitgehold zijn. Ze moeten ieder zelf eerst maar orde op zaken stellen en niet zo maar aan fuseren denken, alsof daar alle heil van te verwachten is. De achteruitgang bij GL wijt ze aan de liberale koers destijds van Femke Halsema. Voor dat herstel, stelt ze, heeft de PvdA nu weinig te bieden. Pas na een herstel van elk zou er een synergie op links kunnen komen waarbij de som, electoraal, wel eens groter zou kunnen zijn dan de optelsom der delen. Voorlopig moet die fusiediscussie volgens haar dus de ijskast in.

Melkert2 schrijft dat hij de samenwerking toejuicht, maar skepsis heeft over wat hij ‘het veronderstelde electorale gewin’ noemt. Die skepsis kan ik best delen. Ook hij heeft heel goed in de gaten dat het electorale plafond van de PvdA op 25-30 zetels ligt, en dat van GL op pakweg 153. Dat vergroot je niet door zomaar samen te gaan. Maar het gaat hem, gelukkig, om meer, en ik citeer hem:

“Om meer te kunnen uitrichten zal een hernieuwd pact moeten worden gesloten tussen de middenklassen, de kiezers in de oude wijken en de jongeren in de knel. Het is de historische en toekomstgerichte opdracht van de PvdA om deze missie te doen slagen.4

Dit sluit dus vrij goed aan bij wat ik hierboven als theoretisch uitgangspunt formuleerde: terug naar de wortels, maar wel op zijn hedendaags. Hij beveelt vervolgens een gezamenlijke bundeling van denkkracht aan, en een afzonderlijke mobilisering van de verschillende achterbannen.

Dit klinkt terughoudend, maar inhoudelijk denk ik dat Melkert behoorlijk aangeeft van waar het om gaat. Terughoudend is dan dat hij ervoor waarschuwt om al te drieste stappen te nemen en maar halsoverkop te gaan fuseren. Daar zit zeker iets in. Verder laat hij zich niet concreet uit.

Op een vergelijkbare manier laat Hans Spekman zich uit in De Volkskrant5 , met een nuancerende toelichting in een interview met Humberto Tan6 . Hij maakt zich zorgen om de zwakkere, achtergebleven groepen in de samenleving die al jaren in de kou staan. Die moeten eerst aan bod komen. Daarnaast vreest hij dat de PvdA nog meer een partij zal worden van en voor hoger opgeleiden, ten koste van juist weer die traditionele achterban. Ook hier dus de teneur van samenwerken en wellicht samengaan – okee, maar niet ondoordacht en hou je voeling met je achterban en verlies die nog niet verder dan je nu al is overkomen. Betrek de leden erbij, de plaatselijke afdelingen en zet die niet onnodig voor het blok. Het zijn uitlatingen die op mij een heel redelijke indruk maken, vanuit een keurig gezond verstand.

Vanuit de politieke wetenschap

Vanuit de politieke wetenschappen wijzen onderzoekers van kiezersgedrag er eveneens op dat de PvdA zich weer meer zou moeten richten op de traditionele, ‘oudlinkse’ achterban, gecombineerd met, zoals Matthijs Rooduijn7 het uitdrukt, de ‘nieuwlinkse’ tactiek waarbij ook identitaire thema’s omarmd worden.


Interessant is ook het artikel van Roderik Rekker en Sarah de Lange8, waarin ze erop wijzen dat de PvdA een vergrijsde partij is, met teveel oudere kiezers, die dringend op zoek moet naar het jongere deel van het kiezersvolk. Daartoe moet ze moderne thema’s omarmen, maar niet als een electoraal ingegeven lippendienst die per definitie niet geloofwaardig is: ze moet zich die thema’s wezenlijk eigen maken en daar een voorhoederol in zien te verwerven. Daarbij moet ze ook hier weer terug naar de wortels van ooit, maar op een hedendaagse manier: ook de millennials kampen met onzekerheid van het bestaan, huisvesting, et cetera. In deze trant laten ook de schrijvers van het rapport “Vrolijke Noodzaak” 9 zich uit.

Met wat slagen om de arm staan de aangehaalde politicologen dus welwillend tegenover het idee van samenwerking of zelfs eventueel fuseren. Vrij algemeen stellen ze wel als voorwaarde dat de PvdA het verloren vertrouwen bij de oorspronkelijke achterban terug moet winnen, maar dan wel zo, dat het aansluit bij de belevingswereld van het publiek anno 2022. Ik teken hier nog wel bij aan dat mijn opsomming hier niet volledig is. Er zijn vast nog meer visies te vinden die de moeite waard zijn. Ik baseer me op artikelen van de laatste paar jaargangen van S&D, artikelen die ik vond op websites van Groen Links, hun wetenschappelijk bureau De Helling en enkele interviews die ik terug kon kijken. Tezamen hebben ze echter genoeg inhoud en reikwijdte om het gehele spectrum te beslaan van de overwegingen die hier een rol spelen. Vandaar dat ik mijn conclusies hier wel aan durf op te hangen.

Verkiezingsdenken

Waar deze onderzoekers en de politici spreken over het vertrouwen terug winnen van een verloren achterban, of jongeren bereiken omdat die nou eenmaal de toekomst hebben, gebeurt dit vanuit denken in termen van verkiezingsstrategie. Hoe doe je een appèl op kiezers zodat ze weer op jou gaan stemmen? En dat ook blijven doen? Als een bepaalde strategie en campagnetactiek lijnrecht en zonder vervormingen aankomt bij een rationeel handelend en stemmend electoraat, dan komt het allemaal wel op zijn pootjes terecht.

We hebben echter te maken met die reeds genoemde invloeden van de sociale en andere massamedia. Die maken dat een campagnestrategie een speelbal wordt in een mallemolen van factoren zodat stemgedrag steeds moeilijker te voorspellen wordt. Dit, en al datgene wat hiermee samenhangt, maakt echter weinig tot geen deel uit van de teneur van de zojuist aangehaalde artikelen en rapporten. Slechts Matthijs Rooduijn10 hint in zijn artikel op de wispelturigheid van de kiezer die zich laat leiden door allerlei secundaire zaken tot aan het kontje van een partijleider toe.

Als de uitkomsten van dit soort analyses het wervende arsenaal van de sociaaldemocraten moeten helpen bepalen, zullen ze eeuwig achter de feiten aan blijven lopen. Het is daarentegen juist nodig dat ze de gebeurtenissen al agerend een eigen draai geven. Maar hoe dan?

Historische wortels

Die draad weer oppakken omvat heel veel meer dan dat je, na eerst je ‘ideologische veren’ afgeworpen te hebben, maar weer even vlug een nieuw verenkleedje aantrekt, opgedirkt met wat ideologie. Het komt door een aantal historische wortels die hierin meespelen. Het feitelijke probleem speelt namelijk al veel langer. De uitwerking daarvan naar nu gaat ook navenant dieper.

De tegenstelling tussen de oriëntering op de vertegenwoordigende politiek en die op de mobilisatie van de massa’s daarbuiten is bijna zo oud als de sociaaldemocratie zelf. De SDAP kwam in 1894 juist voort uit een splitsing tussen de revolutionaire anarchisten onder Domela Nieuwenhuis en de meer politiek georiënteerden die de rol van de Tweede Kamer en gemeenteraden wel belangrijk vonden. Zij wilden met de partij serieus gebruik maken van wat de representatieve democratie aan mogelijkheden bood. Maar al rond 1897, als Pieter Jelles Troelstra en Henri van Kol als eersten in de Kamer komen, beginnen in de SDAP mensen de vertegenwoordigende politiek en de compromissen die daar onvermijdelijk zijn, belangrijker te vinden dan het mobiliserende werk daarbuiten.11

Rond die tijd kwam de discussie over revisionisme en reformisme op, en het idee dat ook binnen de kapitalistische maatschappij serieuze hervormingen mogelijk waren. Dat bleek ook, gelet op het algemeen kiesrecht dat er voor mannen en vrouwen kwam, sociale huisvesting en de geleidelijke sociale wetgeving. Het kristalliseerde uiteindelijk uit in de verzorgingsstaat. Onderwijl steeg het niveau van welvaart en kwam de consumptiesamenleving. De sociaaldemocratie kon op een zeer geloofwaardige manier laten zien dat ze ertoe deed met alle maatregelen waar ze een rol in speelde. Ook al duurde het tot 1939 eer de SDAP in een regering kwam, ze was in ieder geval een voorname aanjager.

Politieke theorie

Hier is het van belang kort stil te staan bij de stand van het politieke denken in de arbeidersbeweging vanaf pakweg 1900. Socialisme nastreven is één ding, maar hoe daar te geraken, is een lastiger vraag. Meer specifiek gaat het dan om de theorievorming over progressieve en revolutionair linkse politiek in die periode. Het gaat ook om hoe ontwikkelingen van toen doorwerken in het politieke denken in de sociaaldemocratie in de 21e eeuw. Marxisme was destijds de voornaamste grondslag van de politieke theorie van de arbeidersbeweging. Maar hoe stevig was die basis als theorie voor bewegingen die sociale verandering nastreven?

Toen Karl Marx in 1883 overleed liet hij een stevige economische theorie over uitbuiting na en de machtsverhoudingen die daarmee samenhingen. Het politieke programma annex theorie dat de belofte van socialisme inhield, bood echter vrijwel geen kompas voor de weg daarheen. Friedrich Engels, zijn wapenbroeder, en Karl Kautsky, kopstuk in de Duitse SPD, brachten systeem in de nagelaten brokstukken theorie, maar wel aantoonbaar met hun eigen, afwijkende accenten. Marx postuleerde de historische noodzaak van de ineenstorting van het kapitalisme op basis van de idealistische metafysica van Hegel. Al had Marx deze naar eigen zeggen omgekeerd in zijn materialistische tegendeel, het bleef vooruitgangsdenken op basis van het postulaat van een zich ontvouwend historisch proces. Niet voor niets kwam Bart Tromp tot de uitspraak dat Marx een economische theorie zocht om die in zijn metafysische bouwsel te passen. Er bleef bij Marx echter een gebrek aan samenhang. Engels en Kautsky vulden dit verder in, maar verlegden accenten naar een veel meer natuurkundig beredeneerd historisch-deterministisch systeem12. Het kapitalisme zou onafwendbaar, wetmatig, aan een einde komen vanwege toenemende crises in het systeem. Maar dit is niet te beschouwen als een theoretische vooruitgang. Het was slechts een andere aankleding van de reeds bekende toekomstverwachting.

Op dit punt zou je kunnen denken dat als die crises en die ineenstorting toch komen, waarom dan nog allerlei activistische drukte? Werk rustig aan de groei van je beweging en als het moment van die ineenstorting daar is pak je de politieke macht. Dat werd in een notedop de kern van de politieke filosofie van de Duitse SPD, maar ook die van de gematigden in de Nederlandse SDAP, en van de meeste partijen die waren aangesloten bij de Tweede Internationale. Dit paste in een houding waarin de oriëntering op de vertegenwoordigende democratie belangrijker werd dan die op activisme van buitenaf. De SPD werd een steeds grotere, maar ook steeds burgerlijker partij en dat werd ook een serieus toekomstvisioen voor de SDAP. Verbaal revolutionair, maar keurig meelopend in het verkiezingsgareel. De SPD werd in 1912 met 34% van de stemmen de grootste in Duitsland. Het was het lichtende voorbeeld voor de SDAP.

Daarbij kwam het revisionisme op, een theoretische kritiek op het denken van Marx die werd ontwikkeld door de Duitser Eduard Bernstein. In 1896 schreef hij een aantal kritische artikelen die nadien werden gebundeld in een school makend boek, Die Voraussetzungen des Sozialismus und die Aufgaben der Sozialdemokratie, dat in 1899 uitkwam. Enkele kernpunten waren dat er geen sprake zal zijn van een spoedige ineenstorting van het kapitalisme, en dat het proletariaat het niet steeds slechter krijgt13. Ook binnen kapitalistische verhoudingen zijn serieuze hervormingen mogelijk. Je blindstaren op een toekomstige revolutionaire omwenteling is heilloos. Wat bij Bernstein revisionisme heette, als herziening van de ‘leer’, werd al spoedig omgemunt tot de term reformisme. Dat werd algemeen gangbaar als begrip voor progressieve politiek van kleine stapjes. Het socialistische einddoel kwam daarbij wel geleidelijk aan meer op de achtergrond. Dit was in ieder geval op het eerste gezicht een stevige theoretische onderbouwing van een gematigder politieke opstelling. Het was koren op de molen van de rechtervleugels van de meeste arbeiderspartijen en vakbonden. Dit gold ook voor de SDAP en het Nederlands Verbond van Vakverenigingen, opgericht in 1906, de voorloper van de huidige FNV.

Hier kwam in Duitsland snel kritiek op van verdedigers van de revolutionaire orthodoxie als Kautsky en August Bebel, en van meer activistisch ingestelden als Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg. De Nederlandse SDAP-ers volgden de discussies met grote belangstelling en er trad bij hen een overeenkomstige verdeeldheid op tussen de meer bestuurlijk ingestelden en de voorstanders van meer buitenparlementaire actie14.

Radicaal reformist

Troelstra had, met alle mitsen en maren die er aan zijn opvattingen te onderkennen zijn, nog het radicale gemoed om het belang in te zien van sociale actie buiten de politieke cultuur van de representatieve democratie15. Hij was zich er als ‘radicaal reformist’ van bewust dat hij compromissen moest sluiten, ook met politieke tegenstanders. De aandacht voor het mobiliseren van mensen voor actie buiten het parlement om moest de partij behoeden voor teveel opportunisme. In de SDAP ging hij op beslissende momenten toch mee met de gematigder politici die de parlementaire politiek als het hoofddoel zagen en ook als het voornaamste middel om doelstellingen te bereiken. Dat werd het overheersende kenmerk van de politieke aanpak van de partij, en op overeenkomstige wijze ook van het NVV. Tegen die achtergrond kan het niet meer verbazen dat de ‘vergissing van Troelstra’ om in november 1918 de revolutie uit te roepen, een hopeloze oprisping bleek. Dat ligt echter minder aan Troelstra dan aan dat structurele proces dat er in de sociaaldemocratie reeds lang gaande was. En hoe zeer hij ook daar zijn persoonlijke rol in speelde, zo’n tij keert niemand in zijn eentje.

De gevestigde orde heeft overigens heus even gebibberd in die bewuste novemberweek. Op zaterdag 9 november 1918 ontvangt de burgemeester van Rotterdam, Alfred Rudolph Zimmerman, de Rotterdamse vakbondsleiders Johan Brautigam en Arie Heijkoop op het stadhuis. Hij deelt ze mee dat de SDAP in de stad bij overnemen van de macht wat hem betrof geen strobreed in de weg gelegd zal worden. Vlak daarvoor hadden Brautigam en Heijkoop gesproken met Paul Nijgh, voorzitter van de werkgeversvereniging de Scheepvaart-Vereeniging Zuid, die eveneens duidelijke handreikingen deed. Er gebeurde die dagen van alles en het was ronduit onoverzichtelijk.

Hier in Nederland was er op veel plaatsen hongersnood en oproerigheid. Op een aantal kazernes waren soldatenoproeren. In Rusland was een revolutie met internationaal alle schokeffecten van hoop voor sympathiserenden en angstvisioenen voor de gevestigde ordes. In Duitsland waren opstanden aan de gang, keizer Wilhelm II trad af en rijkskanselier prins Max von Baden droeg de macht over aan SPD-er Friedrich Ebert. Duitsland was voortaan een republiek. Het leek verdacht veel op dat spook van die socialistische revolutie. Zou dat Nederland ook gaan aandoen? Troelstra dacht dat er hier een kans was die de beweging niet mocht laten schieten. Er was een kleine linkervleugel in de partij en er waren de nodige radicalen daarbuiten die dat ook vonden, in vakbonden, de revolutionair gezinde uitgetredenen van de SDP, anarchisten en syndicalisten. Die mochten er vooral ook niet mee aan de haal gaan, dus het was zaak dat de SDAP hier de leiding nam, al was het alleen maar om de concurrentie de wind uit de zeilen te nemen. Op zondag 10 november kwam inderhaast een grote vergadering bijeen van bestuurders en top van partij en vakbeweging. Men besloot om nog niet naar de macht te grijpen in Rotterdam, maar daar een beslissing over te laten nemen door een algemeen congres dat op 16 en 17 november zou moeten plaatsvinden. Bas van Dongen, de belangrijkste geschiedschrijver van deze periode van de SDAP, merkt op dat een betere manier om een revolutie bij voorbaat kansloos te maken nauwelijke denkbaar is16.

Het waren de aarzelingen vanuit de SDAP en het NVV die de reactie in staat stelden zich tijdig te herpakken17. Of, zoals Troelstra het later in zijn gedenkschriften formuleerde:

“De heerschende klasse was eerder gereed, van haar macht afstand te doen, dan de arbeidersklasse, om die macht te grijpen”18.

Het moment van een kans ging voorbij, Troelstra moest het boetekleed aantrekken en deed dat ook. Toch bleef hij nog een paar jaar lang zinspelen op nieuwe kansen, totdat het hele revolutionaire tij in de vroege jaren ‘20 verliep. Het tekende zijn temperament, maar ook hoe hij er meer en meer alleen mee kwam te staan in zijn partij. Zijn tijd liep af.

Veel actie van buitenaf leek er nadien niet meer nodig. Er werd inderdaad van alles bereikt, stap voor stap, zo lang het tij van de economie maar een beetje mee zat. En dat zat het, zij het met op- en neergaande bewegingen waar de crisis van de jaren ‘30 de voornaamste neergaande van was.

Was er met dit alles sprake van een vooruitgang in politiek en theoretisch denken in deze maalstroom van politieke en intellectuele processen? Dat is hier de kernvraag als het om politieke theorievorming voor de arbeidersbeweging gaat. Het marxisme van de late 19e eeuw was een onvolkomen theorie voor de politieke doeleinden van die beweging. Revisionisme en reformisme gaven duidelijk voer aan gematigder opvattingen. De inhoudelijke winst daarvan qua theorievorming was echter zeer twijfelachtig. Bij alle gematigdheid stemden in 1914 zowat alle Europese arbeiderspartijen in met de oorlogspolitiek van hun regeringen. Ook de SDAP koos voor een ‘godsvrede’ om de belangenstrijd voor de arbeidende bevolking goeddeels op te schorten. Hier spreken over vooruitgang in politiek en theoretisch denken is zonder meer teveel eer. Een verbeterde inhoudelijke analyse was er immers niet. Er was slechts sprake van een opschuivende politieke voorkeur in de richting van gematigder denken en optreden. Het kwam neer op integratie van de sociaaldemocratie binnen de gevestigde patronen van de vroeg 20e eeuwse kapitalistische samenleving. De sociaaldemocratie kortwiekte slechts zichzelf politiek en intellectueel door de buitenparlementaire activiteit en wat daar bij hoort op een laag pitje te zetten.

De verdere 20e eeuw

De discussie over zin, belang of noodzaak van buitenparlementaire politiek kwam in de jaren ‘20 en ‘30 steeds meer op de achtergrond. Er was al een linkse afsplitsing in 1909, toen de voorlopers van de latere Communistische Partij Holland zich afscheidden in hun SDP. In 1932 herhaalde zich dit om vergelijkbare redenen met de oprichting van de Onafhankelijke Socialistische Partij. Maar de SDAP was niet meer van haar koers van aanpassing aan de gevestigde politiek af te krijgen. Daar komt bij dat de sociaaldemocratische arbeiderspartijen internationaal een zelfde koers voeren. Er was wel radicalere activiteit van anarchisten, syndicalisten en communisten, maar die verzandde in sektarisme, stalinisme en vruchteloze polemieken. In de strijd tegen de totalitaire ideologieën van communisme en fascisme leek de sociaaldemocratie daarom voor velen de perfecte belichaming van sociale vooruitgang en democratische realiteitszin. De Tweede Wereldoorlog en erna de Koude Oorlog hielpen op dit punt de deur intellectueel en politiek verder dicht te doen. Serieus denken over radicalere politieke alternatieven werd in feite over de gehele rest van de 20e eeuw heen getild. In de jaren ‘60 en ‘70 bracht de opleving van de nieuwlinkse maatschappijkritiek wel een hernieuwde belangstelling teweeg voor buitenparlementaire en alternatieve vormen van sociale actie, maar dat verwaterde spoedig in de oppervlakkigheid die nieuwlinks wereldwijd eigen was. Het bleef bij een culturele en intellectuele verandering, al hebben we daar veel aan te danken.

De welvaart nam met enige haperingen nog verder toe en bereikte in de vroege 21e eeuw een historisch wellicht uniek peil – althans voor velen, maar zeker niet voor allen. Er waren immers de verliezers van de globalisering en de trend van bezuinigen en privatiseren. Juist daar dwaalden de sociaaldemocraten te ver van het spoor af. Dat betrof zowel de arbeiderspartijen als de belangenorganisaties met de vakbonden als de bepalende vertegenwoordigers. Denk ook aan woningcorporaties en aan al die organisaties die hun historische wortels hebben in het behartigen van de belangen van de zwakkere groepen in de samenleving. De sociaaldemocratie, die ging mee in de vaart van de ‘samenleving als geheel’, bezuinigde mee, privatiseerde mee en was voluit deel van de waan van ‘There is no alternative’ voor deze ‘participatiesamenleving’.

Ze liet haar historische achterban verweesd achter. Die mocht het doen met bestuurlijk ingestelde vertegenwoordigers in alle geledingen die ertoe deden. Van raadslid en ingekapselde vakbondsbureaucraat tot Kamerleden, ministers en een premier. Knokken om belangen te behartigen? Achtergestelde of zelfs maar achtergebleven groepen? Pech gehad. Die hadden maar meer diploma’s moeten halen. Het collectieve vraagstuk van wat ooit de sociale kwestie heette was volledig teruggebracht tot een individuele aangelegenheid.

Daarnaast kwam de culturele tegenstelling op van weerzin tegen gastarbeiders, vluchtelingen, arbeidsmigranten, de aanpak van Zwarte Piet, tegenover een ruimer, kosmopolitisch denkend volksdeel. De PvdA werd vanaf de vroege jaren ‘70 in toenemende mate een partij met een kader van hoger opgeleiden19. Ze begon mee te draaien met de hebbelijkheden die vooral hoger opgeleiden en intellectuelen erop na houden. Solidariteit werd iets van steeds abstractere redeneringen, zonder relatie met tastbare, bevochten resultaten op de heersende politiek. “Freischwebende Intelligenz”, maar dan op zijn sociaaldemocratisch. De identiteitsdebatten kwamen op, ondanks het harde maatschappelijke feit dat het nog steeds klasse en achterstelling zijn die de dingen bepalen en niet de ervaren identiteit. Suffies! – Ewald Engelen heeft met zijn boek hierover een zeer serieus punt20. Links heeft hier zijn draai echter nog niet in gevonden. Te vaak schiet het in een averechtse kramp.

Boemerang voor de sociaaldemocratie

Met nog veel media die hun wortels hadden in de verzuiling kon men de arbeidende bevolking een tijdlang een positief beeld van de PvdA voorschotelen. Denk aan de VARA, Het Vrije Volk, het Parool, Vrij Nederland, allemaal zeer serieuze media. Het werkte. Maar vanaf die jaren ‘70 begon dat dus te kenteren, zij het overwegend onderhuids. Dank zij voor die tijd telkens weer zeer geavanceerde methoden van campagne voeren, waarmee de PvdA vaak duidelijk vooruit liep op de concurrerende partijen, wist men een tijdlang nog goede uitslagen te behalen, al was dat ook soms behoorlijk wisselend. Maar de inhoud van de gevoerde politiek had al niet veel meer te maken met de strijd voor de belangen van de zwakkeren in de samenleving. Wim Kok had er goed de wind onder en hij schroomde niet om er bij de controverse over ingrijpen in de WAO van 1991 te dreigen met opstappen. Het kostte de PvdA in 1994 12 zetels bij de parlementsverkiezingen. Het politieke tij was echter gunstig en er kwamen paarse kabinetten van 1994 tot 2002.

In januari 2000 schreef Paul Scheffer zijn artikel in de NRC over het ‘multiculturele drama’, dat onder het kleed was geschoven om de lieve vrede in het land maar niet aan te tasten. Waar de PvdA voorheen groot werd door het gevecht aan te gaan over de ‘sociale kwestie’, liet ze hier een laat-20e eeuwse versie ervan onopgelost voortwoekeren. Het was immers een bestuurderspartij geworden. Scheffer was degene die zei waar het eigenlijk op stond, op een manier die een breed publiek aansprak. Het was de spreekwoordelijke steen in de vijver die maakte dat sluimerende onvrede aan de oppervlakte kon komen, en dan op tal van gebieden. Veel burgers voelden zich op een zijspoor gezet, aan de kant gezet door regenteske politici die hun politieke prioriteiten doordreven. De gevolgen bleven niet uit. De al bestaande trend van steeds meer onafhankelijke plaatselijke partijen werd versterkt, vooral toen een flamboyante Pim Fortuyn met zijn gevoel voor publiciteit de fletse paarse politiek voortdurend in het hemd zette. Met hem kwam ook de geest van het populisme uit de fles om er niet meer in terug te gaan. De PvdA kon met kortstondige stemmentrekkers als Wouter Bos en Diederik Samsom nog een tijdlang voorkomen dat ze lik op stuk zou krijgen voor haar meedoen met de politiek van marktwerking en bezuinigen. De deelname aan weer een kabinet, Rutte II, na de verkiezingen van 2012, in weerwil van de belofte van het tegendeel, met alle maatschappelijke onheil van dien, riep echter een boemerangeffect op dat in maart 2017 duidelijk werd. Het verlies van driekwart van de Kamerzetels was daar. Daar zit het nog steeds en er is nog niet een begin van herstel.

De PvdA staat hier niet alleen in. In ons land worstelen de SP en Groen links met vergelijkbare problemen om aanhang te behouden. Internationaal hebben de arbeiderspartijen het evenzeer moeilijk en hun vooruitzichten zijn ongewis. In Frankrijk en Italië zijn ze zowat weggevaagd en hoewel de progressieve NUPES-coalitie het bij de laatste verkiezingen in Frankrijk onverwacht goed deed, blijft de situatie daar wankel. In Scandinavië doen de arbeiderspartijen het evenmin goed. De Deense partij handhaaft zich slechts door anti immigratiestandpunten over te nemen. Het Britse Labour is onzichtbaar. In Duitsland is de positie van de sociaaldemocraten niet echt comfortabel. Slechts in het kleine Portugal handhaven ze zich zeer behoorlijk, en dat uitgerekend met een beleid waar ze zich expliciet mee keerden tegen de bezuinigingsdirectieven van Brussel. Het zou te denken moeten geven. Nogmaals, de PvdA en Groen Links zijn een deel van een worsteling van links die Europabreed is – zo niet nog breder.

Omslag

Gereedschap moet goed zijn om het te kunnen gebruiken voor het doel waar het voor is gemaakt. Daarnaast moet je het goed onderhouden. Doe je dat niet, dan moet je niet vreemd opkijken dat het niet werkt als het er echt op aankomt. Een reformistische partij kan zeer zeker een duidelijk progressieve koers volgen als die ervoor zorgt dat ze zelfstandig aan een eigen achterban werkt. Daar speelt het mobiliseren van mensen buiten de vertegenwoordigende politiek om een grote rol in, in alle denkbare vormen. Doe je dat niet, dan veroordeel je je ertoe om alsmaar achter de feiten aan te lopen.

Job Cohen, Wouter Bos en Diederik Samsom spreken in een documentaire van Johan Fretz over hun inspiratie, waarom ze sociaaldemocraat zijn21. Steeds gaat het over diegenen in de maatschappij een handje te helpen die in het huidige tijdsgewricht het buiten hun schuld om niet redden. Ik geloof ze. Je inspiratie als sociaaldemocraat mag echter nog zo oprecht zijn, politiek schiet het op een kardinaal punt tekort als dat zelfstandige mobiliseren van buitenaf ontbreekt.

De analyses van het verlies en de aanbevelingen voor herstel zijn voor wat betreft het politieke programma wel in orde, voor datgene wat er maatschappelijk niet deugt en moet veranderen. Maar het mag dan juist zijn, het is onvoldoende. Ze sturen inhoudelijk niet direct aan op meer aandacht voor de buitenparlementaire politiek, en houden geen rekening met de de beïnvloeding vanuit de maatschappij door de massamedia. Maar die invloed is er nu eenmaal, en dat zal zo blijven. Er is dus een omslag nodig die mogelijk veel meer omvat dan we nu kunnen overzien. De PvdA zit gevangen in een politiek stramien van ruim een eeuw oud. Dat is wat ze te boven moet zien te komen.

De sociaaldemocratie zal hier een aanpak van politiek, engagement en agitatie moeten vinden die historisch wellicht geheel nieuw is. Er zijn wel hoopgevende voorbeelden van wat er kan. In 2021 waren er stakingen in de zorg en het onderwijs. Dit jaar staakte personeel Schiphol, bij de NS en het stads- en streekvervoer. Er waren rechtszaken tegen Uber en flitsbezorgers, onder andere op vordering van vakbonden. De bonden schroeven hun eisen op, en sinds kort groeit hun ledental weer duidelijk. In de samenleving borrelt het verder op tal van andere plekken van actie en activiteit, we demonstreren dat het een aard heeft en dat omvat gelukkig veel meer dan wappies en tractorboeren.

Er kan dus wat. Maar in vergelijking met nu zal er meer moeten, vaker en met meer vasthoudendheid en samenhang. Er zullen sociale en arbeidsconflicten verloren worden, maar ook gewonnen. Er zal ook steeds duidelijker worden wie er aan de kant staat van de mensen die het zo nodig hebben, en die met zo velen zijn. Daar zit het deel van het electoraat waar links weer groot mee kan worden in de politiek – de ongehoorden, en dan niet die omroep. Er lijkt me heel veel mogelijk als de sociaaldemocratie hen, en de actiegroepen die al voor ze opkomen, het gevoel weet te geven dat er weer een betrouwbaar politiek verlengstuk voor ze is. Dan kan er weer serieus sprake zijn van een hechte relatie met die achterban. Eerder niet.

Utrecht, december 2022.

Noten.

1 Zie Sabine Scharwachter, https://www.bnnvara.nl/joop/artikelen/een-fusie-van-groenlinks-en-pvda-gaat-de-ideologische-leegte-op-links-niet-opvullen , geraadpleegd op deze link d.d. 24 oktober 2022.

2 Zie Ad Melkert, S&D, juni 2022, blz. 52 – 54; Ook: https://wbs.nl/publicaties/progressieve-samenwerking-eenheid-verscheidenheid

3 Idem.

4 Idem.

5 Zie De Volkskrant, 2 juni 2022.

6 Zie/ link naar programma; https://www.nporadio1.nl/fragmenten/humberto/5c6a90a5-b3be-4cdd-871b-8b25449af18d/2022-06-03-hans-spekman-wil-oppassen-voor-snelle-fusie-pvda-groenlinks

7 Zie: Matthijs Rooduijn, “Something Old, …..”, in: S&D, juni 2021, blz. 20-28.
Ook: https://wbs.nl/index.php/publicaties/something-old-something-new-nothing-borrowed-nothing-blue

8 Zie: Roderik Dekker, Sarah de Lange: De Vergrijzing van de PvdA: oorzaken en oplossingen. In: S&D, december 2021, blz. 14-24. Ook: https://wbs.nl/publicaties/de-vergrijzing-van-de-pvda-oorzaken-en-oplossingen

9 Zie: Menno Hurenkamp c.s.: Vrolijke Noodzaak, Stappenplan voor linkse samenwerking. In: S&D, juni 2022, blz. 43-51. Ook: https://wbs.nl/publicaties/vrolijke-noodzaak-stappenplan-voor-linkse-samenwerking

10 Zie: Matthijs Rooduijn, “Something Old, …..”, in: S&D, juni 2021, blz. 20-28.

11 Zie Henny Buiting: Richtingenstrijd in de SDAP. Het ontstaan van de Sociaal-Democratische Partij in Nederland (SDP), Amsterdam, Stichting Beheer IISG, 1989, blz. 34-35.

12 Zie Henny Buiting, Richtingenstrijd … , blz. 628-629.
Zie ook George Lichtheim, “Marxism. An Historical and Critical Study”. London, (1961) 19714, blz. 238.

13 Zie Henny Buiting, Richtingenstrijd … , blz. 379-380.

14 Zie Henny Buiting: Richtingenstrijd … , in de SDAP, blz. 59 e.v..; Bas van Dongen: Revolutie of integratie. De Sociaaldemocratische arbeiderspartij in Nederland (SDAP) tijdens de Eerste Wereldoorlog. Amsterdam, Stichting Beheer IISG, 1992.

15 Zie Ernst Hueting; Frits de Jong EDZ.; Rob Ney: Ik moet, het is mijn roeping. Een politieke biografie van Pieter Jelles Troelstra. Bert Bakker, 1981. Zie blz. 74-84. Zie ook:Ton Geurtsen: Een geschiedenis van verloren illusies. Sociaaldemocratie in Nederland. Amsterdam, Papieren Tijger, 1994. Blz. 89-90.

16 Zie Bas van Dongen, Revolutie of integratie …. , blz. 13; blz. 709-710.

17 Zie Bas van Dongen, Revolutie of integratie …. , blz. 715-728. Voor wie echt geïnteresseerd is: lees het hele hoofdstuk vanaf blz. 691.

18 Idem, blz. 727.

19 Zie Chris Hietland: De kroonprins van Nieuw Links. Biografie van André van der Louw. Amsterdam, Prometheus, 2019, blz. 178-180.

20 Zie Ewald Engelen: Het is klasse, suffie, niet identiteit! Editie Leesmaagazijn, 2018. Verzameling van artikelen en columns van de afgelopen jaren, plus enkele interviews.

21 Zie de documentaire: What’s left – the outtakes. BNNVara, 6 december 2022. https://www.npostart.nl/whats-left-de-outtakes/POMS_S_BV_20028290

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *