Bas Heijne schrijft in oktober 2008 in de NRC een recensie over een boek van de Frans-Bulgaarse schrijver Tzvetan Todorov (1939-2017), “La Peur des barbares, Au-delà du Choc des Civilisations”, dat even eerder in 2008 in Frankrijk verscheen. In september 2009 komt er een Nederlandse vertaling, wat me een prima zaak lijkt. Wat me in die recensie van Heijne aansprak was dat Todorov een stel van de heetste hangijzers in het recente politieke debat bespreekt, en daar zinvolle draaien aan schijnt te geven voor het verdere maatschappelijke debat waar wij allen mee te maken hebben. Waarschijnlijk heel zinvolle kost dus, en hieronder ga ik daar nader op in.
Enkele van die hangijzers: het islamdebat, het integratiedebat, het debat over de vrijheid van meningsuiting en of men daar wel enigerlei beperking aan zou mogen stellen, dat over incidenten als die over de burka’s in openbare gelegenheden, de controverse over de Deense Mohammed-cartoons, en zo nog een paar. Hij bespreekt ze in hun internationale context, maar soms duikt hij ook bij bepaalde landen vrij diep in het debat, zoals men dat daar op nationale schaal voerde. Inderdaad, dat zijn allemaal belangrijke onderwerpen. En voor wat Nederland betreft, Todorov bespreekt in redelijk in detail iemand als Ayaan Hirsi Ali, terwijl ook Theo van Gogh, Pim Fortuyn en Geert Wilders de revue passeren, zij het wel beknopter. Zou dat niet iets beloven?
Het inhoudelijke debat erover hier bij ons stagneert nogal, tenzij men de verkrampte herhalingen van afgekloven standpunten van de linker en de rechterzijde van het politieke spectrum als een inhoudelijk debat beschouwt. Voor wie dat niet doet, en daar behoor ik toe, zou dit boek dus nieuwe aanknopingspunten moeten bieden, en aldus koren op de molen moeten zijn. Hieronder geef ik weer wat de voornaamste strekking is van het relaas van Todorov. Daarbij volg ik hem niet op de voet, maar pik er de aspecten uit die ik het belangrijkst vind met in het achterhoofd de islamcontroverse bij ons en alles wat daaromheen aan debat woedt.
Het begin van het boek valt me tegen: een abstract betoog in de beste traditie van de Franse intellectuelen over cultuur en beschaving. En die Fransen kunnen daar wat van; ze hebben daar een volstrekt eigen patent op. Het zal toch niet een zoveelste verhandeling worden in de traditie van de Franse existentialisten, structuralisten, hegelianen, postmodernisten of wat voor abstracte intellectuele mode dan ook?
Ik worstel me echter door de begrippenbrij heen en verteer de noties over mens-zijn, het negeren daarvan en het ontkennen daarvan bij ‘de ander’, en ga zo maar door. Naar mijn idee zijn al deze abstracte noties helemaal niet nodig om tot de concrete argumenten van het feitelijke debat te komen. Todorov schijnt het echter nodig te hebben om tot zijn pointe te komen. En als het vogeltje zo gebekt is, dan moet het maar. Ik raad iedere lezer aan zich hier maar niet door te laten ontmoedigen.
Uiteindelijk valt het toch nog mee. Ergens in de woordenbrij veegt Todorov ineens de vloer aan met de Samuel Huntington van de “Clash of Civilisations”. Hoewel ik die man zelf nog niet heb gelezen, voel ik op mijn klompen aan dat er bij hem iets niet deugt. Al was het alleen maar omdat hij teveel met instemming wordt aangehaald door mensen die me niet bevallen. Het concrete commentaar van Todorov bevestigt die intuïtie van me. Het kan, denk ik, dus nog best bijdraaien met dat boek.
Dat is inderdaad wat er gebeurt. Bijtijds wendt Todorov zich naar die echte hangijzers, die discussies dus waar men zich niet meer uit redt met abstract jargon uit wat voor intellectuele of filosofische traditie dan ook. Hij trekt de kaplaarzen aan en stapt de modder in van het debat. En natte poten haalt hij niet, hij weet klaarblijkelijk precies waar hij zijn positie moet kiezen.
Duidelijk geeft hij aan dat de westerse beschaving vanuit een bepaalde optiek zeker een ‘voorsprong’ heeft ten opzichte van bijvoorbeeld de Arabische wereld. Men moet er echter wel op allerlei manieren voor waken om dit te verabsoluteren. Todorov komt dan met een exposé van historische factoren, dat een voorname plaats in zijn hele betoog inneemt. Vanwege het belang ervan geef ik dit hieronder weer.
Ten eerste: De westerse cultuur heeft weliswaar de westerse waarden en de Verlichtingstraditie voortgebracht, en de democratische cultuur in samenlevingen waar materiële welstand vanzelfsprekend werd. Tegelijkertijd, aldus Todorov, is er echter ook de negatieve kant, een kerfstok van jewelste: oorlogen, burgeroorlogen, godsdienstig fanatisme, slavernij, koloniale onderdrukking, en recentelijk nog de totalitaire onderdrukkingen en de verschillende vormen van nationalistische en etnische massahysterie van de 20e eeuw, culminerend in 2 Wereldoorlogen – om het even heel kort te houden en zonder naar volledigheid te streven. Inderdaad, een somber stemmende opsomming waar we niet aan voorbij kunnen gaan. De naweeën van dat alles ondervinden we nu nog steeds.
Ten tweede: de sprongen vooruit van de westerse beschaving vloeien niet voort uit een ‘westers genie’, maar zijn deels juist te danken aan wat men in Europa ontleende aan de landen en beschavingen erbuiten. Dat was bij de Grieken en Romeinen al zo toen men van alles overnam van Phoeniciërs, Perzen, Carthagers en Berbers. In de Middeleeuwen was er de invloed van islamitische denkers als Averroës. Verder zijn enkele essentiële maatschappelijke fenomenen van ons niet van origine westers, maar van de Chinezen overgenomen: boekdrukkunst, papier, het kompas en het buskruit.
Wat Todorov niet aanhaalt, is dat er van het omgekeerde vast evenzeer sprake is, en de opsomming daarvan zal zeker ook lang zijn of zelfs veel langer, met name als we die westerse suprematie van de late 20e eeuw in gedachten nemen. Maar dit is, lijkt me, toch niet een aspect dat de redenering van hem verzwakt. Het gaat niet om de richting waarin men leent of ontleent, het gaat erom dat dit gebeurt, en dat dit veeleer regel is dan uitzondering.
En, de lijn van Todorovs betoog volgend, gaat het er alleen even om dat voorzichtigheid in het denken over westerse suprematie niet een zaak van modieus denken is van bepaalde intellectuele kringen, maar dat dit een kwestie is van simpelweg erkennen van objectieve historische factoren. Beschavingen, culturen of hoe men ze ook wil noemen, zijn hoe dan ook nooit autodidacten, maar het zijn fundamentele afkijkers. En dat is maar goed ook, aldus Todorov, het is een van hun wezenlijke kenmerken.
Het ‘Westen’
Het derde aspect van de opbouw van Todorovs betoog: De westerse wereld is niet eenvormig. Voorzover er een westerse beschaving is, en die is er zeker, bestaat die in een soort eenheid in veelvormigheid. Er was niet een alles overheersend machtscentrum, zoals het Romeinse rijk in de klassieke oudheid, maar er waren er in de loop van de ontwikkeling naar de moderne samenleving vele, die elkaar bestreden en beconcurreerden. Denk aan de Middeleeuwse oorlogen, de 100-jarige, de 80-jarige, de 30-jarige, de 7-jarige, etcetera. Ondertussen vond er echter wel voortdurend op allerlei niveaus uitwisseling plaats van vindingen en ideeën. De versnippering van de Middeleeuwen, erfenis van de feodaliteit, bracht in de zich ontwikkelende nieuwe staten een vitaliteit met zich mee die historisch uniek is in zijn uitwerking. Daarbij zijn het opvallend vaak de kleinere en gedecentraliseerde staatkundige eenheden geweest die de grote sprongen voorwaarts verrichtten. Denk aan de Griekse stadstaten en hun uitwisseling met de Phoenicische havensteden en de latere Griekse koloniën in de Oudheid. In de Middeleeuwen werd die rol gespeeld door de Noord-Italiaanse steden, de Lage Landen en de internationale handelscontacten via de Hanze en de verschillende stedelijke centra in Engeland, op het Europese vasteland en die langs de verschillende kusten.
De specifieke geografie van Europa speelde hier een voorname rol in. Aan de ene kant is dat de centrale ligging tussen Oost en West die knooppunten in de hand werkt van economische en culturele uitwisseling. Aan de andere kant is dat de manier waarop Europa is doorsneden met bergen en rivieren, die helpt voorkomen dat er een omvattende, het gehele continent overheersende centrale macht ontstond. Todorov volgt hier veel auteurs die hierop eerder reeds wezen.
Wat er aan zulke overheersende macht leek te ontstaan was te kortstondig en dermate uit zijn krachten gegroeid dat het al vrij snel verwerd tot een reus op lemen voeten. Denk aan het gecentraliseerde Habsburgse rijk: het ontstond zowat slechts om al na korte tijd weer subiet uiteen te vallen. Welvarende regio’s waren gewoon veel te bijdehand om een centraal juk te hoeven accepteren.
Todorov trekt het in een breder verband: Het zijn de grote gecentraliseerde samenlevingen die op een gegeven moment tot belemmeringen worden van vooruitgang. Dat was in de Oudheid al zo met de Perzen, Egypte en het Romeinse Rijk, in de Middeleeuwen met het Byzantijnse Rijk, en nadien met het Ottomaanse en het Russische rijk en het Chinese keizerrijk. De instellingen en de middelen schoten steeds tekort om het gecentraliseerde rijk in staat te stellen om lang dominant te blijven, of als rijk, als eenheid, te blijven voortbestaan, laat staan om het gedurende langere tijd een voortrekkersfunctie te laten vervullen. Als men in dit stramien doordenkt, mag men, denk ik, ook wel stellen dat de recente totalitaire reuzen als de Sovjet-Unie en Chinese Volksrepubliek onder Mao in datzelfde rijtje horen. Veel meer vooruitgang dan geforceerde industrialisering en enkele prestigeprojecten brachten ze niet, en hoe fragiel, dubbelzinnig, twijfelachtig en betwistbaar ook, na hun uiteenvallen zijn de mogelijkheden tot vooruitgang er beter dan daarvoor. Dat autocratie, corruptie en georganiseerde misdaad dan een wurggreep op het land en de bevolking uitoefenen is dan slechts des te meer te betreuren.
We moeten uiteraard toegeven, dat we hier wel eventjes met zevenmijlslaarzen door pakweg 25 eeuwen geschiedenis heen stappen. Er zal dus op details zeker iets in te brengen zijn tegen het hierboven gestelde. Toch is dit het beeld dat wordt geschetst door veel auteurs die zich hier systematisch mee hebben beziggehouden. Dat begon in de periode van de Verlichting met De Montesquieu, Voltaire, David Hume en Edmund Burke. Recent werk van historicus E.L. Jones (1981) onderstreept dit nog eens, en Todorov sluit zich hierbij slechts aan.
Todorov: Ook tegenwoordig pas het niet om de notie ‘westerse cultuur’ te behandelen als iets dat een hechte eenheid en een duidelijke, scherpe afbakening kent. De westerse wereld is daarvoor veel te verdeeld en te sterk onderscheiden. Er zijn grote verschillen tussen de westerse staten aan weerszijden van de Atlantische Oceaan, de Verenigde Staten enerzijds en de ‘Oude Wereld’ van de Europese landen anderzijds. De moeizame eenwording van Europa in de Europese Unie, de buitenlandse politiek ervan, het is allemaal vaak voorwerp van spot, en vaak niet ten onrechte. Daarnaast is het bepaald niet allemaal intellectuele rozegeur en maneschijn: In Europa heerst op veel plekken etnisch dan wel religieus gevoed extremisme.
De actualiteit voedt de lijn van Todorovs relaas helaas volop. In de VS is de samenleving tot op het bot verdeeld tussen de al dan niet religieuze conservatieven in allerlei schakeringen, en de in het nauw gedrongen, progressief neigende ‘liberals’. Radicalisering en allerhande escalaties leiden tot geruchtmakende incidenten, dieptepunten zo men wil. Zo zijn er in het voorjaar van 2009 de moorden op een portier van het United States Holocaust-Museum in Washington DC, en op een abortusdokter in de staat Kansas, het laatste tot gejuich vanuit de ’Pro Life’-beweging en andere rechtsradicalen. Als dat allemaal westerse superioriteit is, dan zijn we, denk ik, verdomd gauw tevreden over onszelf.
Dit neemt echter niet weg dat ook nu de intensieve onderlinge contacten, gebed in de bekende mondiale relaties van massaconsumptie en massacommunicatie, ertoe leiden dat dit Westen het meest welvarende deel van de wereld is. Dat is het al minstens anderhalve eeuw, culminerend in de consumptiesamenlevingen vanaf de latere 20e eeuw. Ze zijn aan de ene kant tot voorbeeld strekkend, maar aan de andere kant ook afgunst opwekkend – maar daarover straks meer.
De ‘Islam’
Wat men de Islamitische wereld noemt, stelt Todorov als hij zich naar de andere kant wendt, is trouwens al evenzeer veelvormig. Kijk maar eens hoe verschillend deze samenlevingen zijn in de gordel landen van Senegal tot Indonesië. De godsdienst is er ook niet een duidelijke eenheid, maar deze omvat talrijke tradities waarvan de aanhangers van sommige elkaar meer dan eens te vuur en te zwaard bestrijden. Denk aan het soefisme, de soennieten en de sjiïeten etcetera. Er zijn streng conservatieve en fundamentalistische stromingen, die ook vaak weer zeer sterk onderling verschillen.
Men ontkomt er natuurlijk niet aan het vaststaande feit te accepteren dat deze conservatieve stromingen tegenwoordig gezamenlijk zwaar de overhand hebben in dat deel van de wereld. Niettemin zijn er ook daar progressieve individuen en stromingen die zich in woord en geschrift uitspreken in gematigde taal en zich richten op de burgerlijke vrijheden in de zin zoals die bekend zijn vanuit het westen. Je moet ze alleen met een loepje zoeken, en als bewegingen zijn ze minuscuul.
Todorov haalt er enkele aan. Zo is er de Soedanees Mahmoud Mohammed Taha, die in 1985, op 75-jarige leeftijd, zijn vrijzinnige denkbeelden met de dood moet bekopen. Hij wordt opgehangen. Voorts noemt Todorov de Egyptemaar Ali Abderraziq (1888 – 1966) en de Tunesiër Mohammed Charfi (1936 – 2008), die een vrijzinnige modernisering van de Islam bepleit. Nogmaals, het zijn er maar enkele, maar volledig alleen stonden ze toen niet, en ook nu niet. Ze hebben publicaties op hun naam staan, en er was een publiek voor, en dat is er nog steeds.
In de westerse wereld hebben mensen van arabische komaf uiteraard meer ruimte om zich te uiten. Er verschijnen alleen al hier in Nederland met de regelmaat van de klok publicaties van mensen van Marokkaanse en andere buitenlandse herkomst, bewuste moslims vaak, die een gewoon vrijzinnig karakter hebben. Er is alleen niet sprake van een krachtige tegenbeweging, met een eigen platform etcetera, die in een geregelde vorm uiting geeft aan wat dan ook een krachtig tegengeluid zou moeten zijn. Helaas, maar wat niet is, kan nog komen, en wat mij betreft hoe eerder hoe liever.
Islamdiscussies
Wat betekent dit alles? Todorov: Inhakend in de huidige Islamdiscussies geldt dat iedereen die generaliseert over ‘de Islam’ en ‘de moslims’ en zo, tegenover ‘wij’ van het westen met onze westerse waarden, de plank volledig misslaat. Het westen is niet zo superieur en de Islam is niet zo achterlijk als de felste protagonisten aan weerszijden beweren. Maar zo denken er niet veel over.
Vrij gedetailleerd behandelt Todorov de Werdegang van Ayaan Hirsi Ali, en hij geeft aan hoe zij ontspoort als zij na 9/11 alleen nog maar in de bekende herhalingen kan vervallen dat ‘de Islam’ intrinsiek fout is, en daarmee het hele debat onzuiver maakt. Niet voor niets zoekt ze vervolgens, na haar korte politieke avontuur in de Tweede Kamer, haar heil bij de neoconservatieve denktank van het American Enterprise Institute for Public Policy Research. Aan bod komen in deze context ook Pim Fortuyn, Theo van Gogh, Geert Wilders, Rita Verdonk, en Nicolas Sarkozy, dan nog als de Franse minister van Binnenlandse Zaken, en de Deense premier Anders Fogh Rasmussen, en paus Benedictus. Het zijn allemaal lieden die bij diverse aangelegenheden ofwel de confrontatie prefereren boven het inhoudelijke debat, ofwel doodgewoon stumperig optreden en daardoor meer kwaad doen dan goed. En zij staan niet alleen, ze zijn in hun respectievelijke landen gewild of ongewild de voorgangers van een groeiende onderstroom waarin het de ‘bon ton’ is om zich luidkeels te keren tegen wat men de sluipende ‘islamisering’ noemt van onze samenlevingen. De xenofobe golf dus, die sinds de periode rond de laatste eeuwwisseling het vrije westen teistert.
Niet alleen is de discussie op zowat elk relevant punt ontaard in een ‘polémique de sourds’, hij wordt aan weerskanten door de voorstanders van de meer extreme standpunten aangewakkerd waar ze het maar kunnen. Todorov bespreekt in dat verband ook de radicale stellingnames vanuit de islamitische wereld.
Daar is ayatollah Khomeiny natuurlijk, die met zijn fatwa tegen Salman Rushdie een smeulend vuurtje ineens doet oplaaien. Saïd Qutb, de Egyptische idelooog van de fundamentalistische kritiek op het westen, en die op vele manieren navolging krijgten geldt als de grondlegger van ‘de politieke Islam’. Fundamentalisten van allerlei allooi grijpen zo hun kansen. Bin Laden de terrorist duikt op, en hij is niet de eerste in zijn soort, maar wel een soort overtreffende trap, zeker na de donderslag bij heldere hemel van 9/11, die het terrorisme nieuwe paden op wijst, zoals zal blijken uit de aanslagen te Madrid, Londen en op Bali. In Afghanistan doen de Taliban van zich spreken, en Al-Qaida doet het daar, en ook daarbuiten. In Indonesie is er de Jemaah al Islamiyah, en in Somalië de Al Shabab. Grote groepen in de volksmassa’s van vele islamitische landen verwelkomen dit alles keer op keer luidruchtig, en vaak met het verbranden van vlaggen en poppen die westerse leiders, en vaak Uncle Sam of George Bush jr. zelf voorstellen. Vaak speelt hierin manipulatie een rol, door politieke of door kerkelijke leiders, of door allebei, voor hun eigen doeleinden.
Het is echter niet in de eerste plaats de religie die hier zijn rol in speelt. Todorov wijst erop dat het de wijd verbreide gevoelens van vernedering en frustratie zijn door wat men opvat als de westerse machten en Israël, die hierin hun uitlaatklep vinden. Deze spitsen zich toe op thema’s als de postkoloniale erfenis, de westerse troepen in Irak en Afghanistan, de manier waarop Israël met goedvinden van de westerse landen en de VS voorop de Palestijnen onderdrukt. De affaire met de Mohammed-cartoons valt hier dan nog eens in, om nog tot meer opwinding en ressentiment bij te dragen. Todorov: Al die ingrediënten vormen een uiterst explosief mengsel dat zijn vocabulaire ontleent aan de godsdienst, maar waarvan de oorzaken politiek zijn. En die oorzaken omvatten veel en ze gaan ver, want verblind door haat en waan kan iedereen er zo elke hele en halve reden, waar of onwaar, aan de haren bijslepen om zijn vermeende gelijk te ondersteunen.
Vrijheid van meningsuiting?
De reactie vanuit het westen dat het bij die controverses van de Mohammed-cartoons en zo gaat om de vrijheid van meningsuiting, wijst hij af. Dat is belangrijk, want ook hier in Nederland zijn velen er als de kippen bij om zich in dit debat evenzeer te beroepen op die vrijheid. Vaak gaat dat dan in een adem door met een verwijzing naar de superioriteit van de erfenis van het denken van de Verlichting.
Todorov beschouwt deze stellingnames als een nieuw soort politiek correct denken, waarbij de inhoudelijke discussie geheel op de achtergrond verdwijnt. Hij wijst in dit verband op een continuïteit, waarbij het dan gaat om de manier waarop sinds de Tweede Wereldoorlog elke kritiek op de politiek van Israël jegens de Palestijnen als antisemitisme wordt afgedaan. In dit kader zou men ook trouwens kunnen wijzen op hoe tijdens de Koude Oorlog iedereen met gematigde standpunten als een fellow-traveller werd gebrandmerkt. Of denk, zoals bij ons in Nederland, aan het voorbeeld van de politieke correctheid waarmee in de jaren ’90 de integratiekwestie omzeild werd.
En het opvallende daarbij, vindt Todorov, is dat juist de meest kwaadaardige haatpublicaties en aanverwante uitlatingen in het westen worden gedaan met een beroep op de vrije meningsuiting, die dan ook nog eens in het geding zou zijn. Hij ziet ook hier weer een historisch patroon, dat hij vrij ver terugvoert, tot in de Franse Dreyfus-affaire rond 1900. Ook toen gebeurden de meest rabiate antisemitische uitlatingen met dit beroep.
Okee, zegt Todorov dan, prima met die vrijheid, die mag uiteraard ook nooit in het geding komen. Klaar. Dus ook die Mohammed-cartoons moeten kunnen. Maar wat wel een nieuw gegeven is, is dat men met al zijn krasse uitingen gevolgen kan bereiken waarvan men de reikwijdte en de effecten niet meer kan overzien. De spotprentjes in Denemarken leiden tot een internationale rel met bloedige incidenten en dodelijke slachtoffers. De onbeholpen opmerkingen van paus Benedictus over ‘de’ Islam van september 2006 komen daar nog eens dunnetjes overheen. En de gevoelens van frustratie die wereldwijd in moslimsamenlevingen vat hebben op bepaalde kringen, die hebben niet veel extra tergen nodig om weer ergens, waar dan ook ter wereld, een fanaat te doen opstaan die een lel van een aanslag op touw zet.
Zelfcensuur?
Moet men zich dan zelfcensuur opleggen? Todorov: Welnee. De gewone man in de straat kan gerust zijn racistische rotopmerkingen maken, vanachter zijn pot bier en met het sjekkie erbij. Anders dan dat hij er hatelijk mee doet, blijft het op korte termijn meestal zonder gevolgen. Hoewel: zo iemand doet natuurlijk wel zijn duit in het zakje vanuit zijn verantwoordelijkheid als individu, en hij heeft er zo zijn invloed mee in zijn eigen sociale kring. Afgezien daarvan is het effect, nogmaals, niet groot en de reikwijdte ervan blijft beperkt. Alleen als velen zo gaan denken wordt het natuurlijk wel oppassen geblazen – en juist dat is wat er nu aan de hand is. Dit laatste aspect laat Todorov helaas onbesproken. Maar vooruit.
In tegenstelling tot de gewone man echter kunnen media en culturele en politieke kopstukken zeer duidelijk wèl direct verstrekkende effecten teweegbrengen die volledig uit de hand lopen, en in de huidige constellatie van massacommunicatie en internet geldt dit dan gelijk als (a) wereldwijd en (b) vrijwel rechtstreeks. Todorov stelt dat deze kopstukken zich daarvan terdege bewust moeten zijn en zich bij tijd en wijle maar navenant moeten matigen. Hij stelt dan ook dat de vrijheid om zich te uiten afneemt naarmate men meer maatschappelijke invloed heeft. Een soort omgekeerde noblesse oblige, maar dan vrij vertaald naar het genie, dat zich soms maar even in moet houden. Een vaste formule geeft hij hier niet voor, en het is, denk ik, twijfelachtig of die ook te vinden is. Niettemin is dit in het betoog van Todorov een aspect dat ik van groot belang beschouw, ook al blijft een verdere invulling hiervan achterwege. De verantwoordelijkheid brengt dus beperkingen met zich mee, en hier geldt een zelfde verantwoordelijkheid voor de media zelf en voor ieder die daar een rol in speelt. Zo niet, dan zal de vrijheid die zichzelf weigert beperkingen op te leggen, zijn eigen einde inluiden. Todorov formuleert het dan in een retorische opmerking naar Frans patent: “La liberté illimitée tue la liberté”. De strekking is duidelijk.
Todorov noemt dit geen zelfcensuur. Het gaat hem er niet om dat men zijn standpunt er niet op na zou kunnen houden. Integendeel: denk wat je wil, en zeg wat je denkt. Probeer alleen ervoor te zorgen dat wat je zeggen wil, dat je boodschap ook wezenlijk overkomt. Dus, stelt Todorov, had Rasmussen als premier van Denemarken niet hautain een verklaring moeten uitgeven dat hij de protesterende moslimleiders niet te woord wilde staan, maar hij had die mensen gewoon wel moeten ontvangen, standpunten moeten uitwisselen en dan aangeven dat in een land als Denemarken de vrijheid van meningsuiting maakt dat spotprenten als deze nooit kunnen worden voorkomen. Steek daar tijd in, en al word je het niet eens, je toont wel respect en maakt duidelijk niet doof en blind te zijn voor de gevoeligheden vanuit de moslimwereld. Todorov haalt in dit verband ook de kritiek aan van Deense en andere diplomaten op Rasmussen, en de ietwat (te) late knieval van Rasmussen naar aanleiding daarvan. En paus Benedictus had op zijn klompen kunnen aanvoelen dat hij met dat vreemde betoog van hem op zere tenen zou trappen.
Voor ons Nederlanders is lijkt het me zeker van belang om de uitlatingen van Hirsi Ali, van Gogh, en Wilders met zijn spraakmakende collega-PVV-ers als Brinkman en Fritsma ook eens in deze context te plaatsen. De verharding van het debat door al deze mensen is zonneklaar. Hetzelfde geldt voor diegenen in de publiciteit die zich keer op keer als hun verdedigers opwerpen, met steeds weer dat beroep op die vrijheid van meningsuiting. Voeg hier voor mijn part de bijdrage van Geen Stijl aan toe, en de manier waarop jan en alleman zich uit op internetfora, in discussies op weblogs, enzovoorts.
Het debat is niet alleen moeizaam, het is grotendeels volkomen verziekt en de manier waarop dit gebeurt voert anno 2009 nadrukkelijk de boventoon. Dit alles is niet echt nieuw, want al in de jaren ’60 stuurden mensen anonieme brieven met stront naar Mies Bouwman, na ondeugende sketches in het geruchtmakende televisieprogramma ‘Zo is Het…’. Dit soort onbeschoftheid heeft dus een decennia lange traditie, maar als gewoonte van nu is het domweg een internationale plaag. Verschil met vroeger is slechts dat het aantal media toeneemt waarvan men zich bedient en ook het aantal fora waarop men zich in alle anonimiteit te buiten kan gaan.
Je kunt natuurlijk best stevige standpunten innemen, en voor mijn part een vlijmscherpe polemiek voeren. Persoonlijk hou ik daar ook wel van. Maar doe dit wel steeds met voldoende oog voor de nuance. Juist door de tegenstander met chirurgische precisie ragfijn en desnoods vilein te fileren win je aan scherpte. Daarbij is het belangrijk om steeds recht te blijven doen aan de feiten. Dat is geen handicap, dat is je wapen, als je er tenminste het geduld voor, en het vermogen toe hebt.
Voedingsbodem
Todorov neemt uiteraard afstand van de anti-westerse ressentimenten, en zeker van de extremistische en terroristische uitingen daarvan. Maar hij geeft aan dat hij wel kan begrijpen dat een opeenstapeling van frustraties mensen brengt tot bepaalde daden of desnoods terroristische wandaden. De uitdaging voor de westerse politiek is dan ook de voedingsbodem voor die frustraties te proberen weg te nemen, te beginnen met een andere politiek in het Midden-Oosten vanuit de VS – etcetera, want dan valt er een lange agenda op te sommen, namelijk de gehele agenda van de internationale gematigd progressieve politiek, en dat is ook in wezen waar Todorov op doelt.
Daar ziet hij ook voor Europa een rol in weggelegd. Hij bespreekt vervolgens uitvoerig wat hij een Europese identiteit noemt, maar vanwege het hoge gehalte aan toekomstmuziek laat ik dat maar voor wat het is. Todorov heeft dan eigenlijk zijn kruit wel verschoten, maar hij is dan ook aan het einde van zijn boek gekomen.
Zijn algehele opstelling echter staat, denk ik, als een huis. Het is dat achtergrond-kader, waarmee hij met zijn boek verdienstelijk is. Puntsgewijs vat ik dit als volgt van hem samen:
Een: De westerse, en de Nederlandse samenleving niet multicultureel? Kom nou, dat waren ze altijd, ze zijn het nog steeds en zullen het ook blijven. Voor de islamitische samenlevingen geldt hetzelfde, alleen zijn daar door de andere historische ontwikkeling de structuren van vrijheid, dominantie en onderdrukking radicaal anders.
Twee: Botsing der beschavingen? Onzin. Leentjebuur spelen, dat is wat beschavingen deden en nog steeds doen. Alle gepraat over zo’n niet bestaande botsing dient slechts om (neo-) conservatieven quasi-wetenschappelijke voorwendsels te geven voor veelal zeer bedenkelijke stellingnames.
Drie: De multiculturele samenleving is niet de mislukking, maar dat is de halfzachte politiek van de laat-20e eeuwse decennia in ons land, en in de meeste andere EU-landen geweest, en het niveau van de discussie eromheen. Benoem de problemen, draai er niet omheen. Spreek de mensen aan als burgers en niet als moslims, Turken of wat dan ook.
Vier: Niet de radicale en extremistisch ingestelde moslims en hun groeperingen zijn in de Islamcontroverse het hoofdprobleem, maar dat is de westerse politiek richting het Oosten. Dit voedt een smeltkroes van gevoelens van frustratie en vernedering. De uitdaging voor de westerse landen met voorop de VS, maar direct gevolgd door de EU, is deze voedingsbodem weg te nemen.
Vijf: Naarmate men hoger op de maatschappelijke ladder staat en meer invloed uitoefent met zijn uitlatingen, moet men zich meer daarvan bewust zijn en op zijn tellen passen. Politici, schrijvers, kunstenaars enzovoorts, het zou velen sieren als ze dit wat meer in het achterhoofd hielden. Het beroep op de vrijheid van meningsuiting hier is misplaatst. Het is daarentegen een kwestie van beschaving om gematigdheid en zelfkritiek te betrachten.
De laatste overweging vind ik Todorovs meest belangwekkende als bijdrage tot het huidige debat. Nogmaals, Todorov geeft geen formule aan of een algemeen principe om dit uitgangspunt te vertalen naar concrete situaties. Maar de verbinding naar de actualiteit is er wel, en daaruit vloeit voldoende stof tot nadenken voort. Denk aan de op handen zijnde gerechtelijke vervolging van Geert Wilders, en ook aan de veroordeling van de Belgische politicus Daniel Féret van het extreemrechtse Front National, en de afwijzing van zijn beroep hiertegen door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het zijn tekenen dat er wellicht een andere wind gaat waaien waardoor niet iedere politicus ongestraft als een ongeleid projectiel de ene na de andere hatelijke rotopmerking als schoten hagel de wereld injaagt.
Punt is alleen dat het hierbij niet zozeer gaat om het feit dat deze mensen vervolgd worden, maar juist om de redenen die daaraan ten grondslag liggen, en de redenen ook waarop vonnissen zijn gebaseerd. Die redenen moeten deugen, dus heldere en eenduidige criteria bieden op grond waarvan men kan stellen dat iemand over de schreef gaat, of juist niet. En daar is nog gerede twijfel over, en ik denk dat het goed is om die discussie niet alleen aan juristen over te laten. Elsbeth Etty wijst er in haar column over het “Couscous met Peren-Arrest” in de NRC van 11 augustus jongstleden op dat de motivering van het Europese Hof dermate vaag is dat je daar alle kanten mee op kan. Dat kan uitlopen op willekeur, en dan schieten we er niets mee op. Etty stelt dat het niet uitgesloten is dat dan op enig moment ook vakbonden, feministen, krakers, stakers en allerlei andere ‘muiters tegen het tij’ de dupe worden van zulke uitspraken. Deze keer is het extreem-rechts dat de maat wordt genomen, maar ook de linkse maatschappijcritici kunnen vogelvrij worden verklaard. En, verder doordenkend naar de zaak Wilders, stelt ze dat we zeer ver van huis geraken als die man met dit soort motiveringen zou worden veroordeeld.
We zijn er dus nog lang niet. Het debat zou veel aan inhoud winnen als van de deelnemers tenminste enkelen zich met deze laatste uitdaging zouden gaan bezighouden. Gezocht dus: goede criteria. Bijdragen te leveren door juristen en snuggere types uit de echte wereld daarbuiten.
Nogmaals, Todorov lost met zijn boek de hele Islamcontroverse niet op. Hij biedt echter wel in een enkel samenhangend verband de voornaamste overwegingen waarop men zich moet baseren om in het verbale geweld en de hijgerigheid van de media overeind te blijven. Daarnaast biedt hij ook aanknopingspunten om de discussie verder op niveau te tillen. Dat hij dit niet nog wat verder uitwerkt is misschien jammer, maar er moet toch iets te doen over blijven voor anderen, nietwaar?
Utrecht, augustus 2009.
Jaap Waling