Opiniepeilingen en kiezersonderzoek verschaffen ons veel kennis, maar ze helpen niet de problemen oplossen waar de progressieve linkse politiek mee worstelt. Sterker nog, doordat iedereen zich hier zo op sterk op richt worden die peilingen feitelijk een deel van het probleem. Kan dat niet anders? Ik denk van wel.

Jaren geleden kocht ik bij De Slegte een boekje, “Ruimte op Rechts?”1, en de lezing ervan zette me aan het denken. Het bevat artikelen over het opkomende conservatisme in ons land na de Fortuynrevolte, onder de leidende gedachte dat er ‘op rechts’ ruimte zou zijn voor een conservatieve volkspartij. Daar zou een braak liggend stukje electoraat liggen. Als je dat kiezerssegment electoraal op de wenken bediende, zou je daar wat zetels extra kunnen bemachtigen voor de Tweede Kamer.

Dimensies en issues

In een aantal artikelen bespreken politicologen vervolgens de Nederlandse politieke partijen aan de hand van kiezersonderzoek. Ze zetten de uitkomsten daarbij uit in links-rechtsschalen, al dan niet afgezet tegen enkele politieke en culturele dimensies. Uiteindelijk komen ze dan tot die conclusies over dat electorale gat op rechts. Verder komen er nog verschillende aspecten ter sprake van de moderne conservatieve en neoconservatieve denkwereld.

Op zichzelf is dit heel interessant, maar er was iets waar ik me steeds meer aan ergerde. Men beperkt hier de politieke wetenschap tot analyses van het stemgedrag van kiezers en het heen en weer schuiven met politieke en culturele dimensies, alsof er niet méér onder de zon zou zijn. De conservatief stemt conservatief, de links georiënteerde stemt links, de liberaal stemt liberaal en dat is het dan. Hooguit verkast een kiezer van progressief naar conservatief, en bood de LPF en erna de PVV of FvD een vaak tijdelijk tehuis voor de proteststemmers. Het omgekeerde, van rechts naar links verkassen, kan natuurlijk ook, en er zijn vast nog meer varianten te bedenken.

Het suggereert dat het kiezersvolk een optelsom is van culturele en politieke factoren, die je op de juiste manier moet zien te bespelen, en meer niet. Politieke partijen hoeven maar wat met issues te jongleren en wie daar het handigst in is wint de meeste zetels. Ik vind dit heel onbevredigend.

Waarom bespreken deze schrijvers de uiteenlopende ideeën van al die partijen in die politieke arena niet inhoudelijk? Waarom bestudeert men niet de onderlinge discussies, de maatschappelijke debatten en de historische ontwikkeling daarin, en trekt men uiteindelijk daar zijn conclusies uit? Wie heeft er gelijk en wie kraamt er onzin uit? Waar liggen daarbij de precieze inhoudelijke nuances? Welke vragen blijven er nog onbeantwoord? Dat is toch veel interessanter dan dat geredeneer met al die factortjes en culturele aspectjes?

Deze eigenaardige gewoonte beperkt zich trouwens niet tot de politicologen onder ons. Als dat wel zo was, zou ik er mijn schouders over ophalen en overgaan tot de orde van de dag. Maar helaas, en sterker nog, dit bepaalt in overwegende mate het beeld van wat de hele politiek-intellectuele gemeenschap hierover weet te bedenken en bij wijze van analyse heeft te melden. Er is een hele cultuur in het denken die op deze manier werkt, denkt, schrijft en discussieert. Ik baalde hiervan en besloot om dit nader te overdenken. Er moet toch een redelijk gefundeerd inhoudelijk alternatief te formuleren zijn. Het betoog hieronder is daar de weerslag van.

Bepalend in het boekje is de manier waarop men aan de hand van die kiezersonderzoeken tot inschattingen komt over die veronderstelde ‘ruimte op rechts’. Ruimte dus voor wellicht zelfs een alternatieve politieke partij van de rechtse signatuur. Maar op basis van dezelfde manier van denken kan men ook stellen dat aan de linkerzijde van het politieke spectrum de PVDA en de SP in een zelfde electorale vijvertje zitten te vissen. Alleen is er het verschil dat dààr dan juist geen ruimte heet te zijn. Ze vissen daar immers naar de stemmen van een zelfde deel van het electoraat dat links getinte politieke voorkeuren heeft. Ze beconcurreren elkaar daar. Naar mijn idee geldt voor de partijen aan de rechterzijde die manier van beconcurreren ook weer voor de VVD, PVV en FvD. Tenslotte mag men, voor het vijvertje in het politieke centrum, ook nog iets vergelijkbaars opperen voor PVDA en CDA. Aan de ene kant is er dus ruimte, maar verder is het toch vooral dringen geblazen.

De manier waarop een politieke partij zich beweegt in het algehele krachtenveld is er vanuit die optiek dus een waarbij men zich strategisch en tactisch richt op datgene wat men projecteert als de ‘eigen achterban’. Men vat het op als een bepaalde afgebakende groep kiezers, met hun bijbehorende voorkeuren, ergens in het politieke spectrum tussen de uitersten van links en rechts.

Het motto daarbij is: speel in op die voorkeuren, en doe dat met pakkende issues en snerpende oneliners. Poets je imago op en maak je sterk in de beeldvorming. Maak gebruik en desnoods misbruik van de medialogica, de massamedia en sociale media. De partijen en hun leidende politici koersen daarbij heel sterk op de uitslagen van periodieke opiniepeilingen. Men stelt de manier waarop men zich manifesteert voortdurend bij al naar gelang peilingen gunstiger of ongunstiger uitvallen.

Programma’s

Zijn er dan geen politieke partijprogramma’s en zo, en zijn die naar hun aard niet veel minder op zulke peilingen gespitst? Jazeker, en daarbij zijn die programma’s in principe geschreven vanuit heel wat meer distantie. Maar ik overdrijf niet als ik stel dat ook de partijprogramma’s tegenwoordig, in al hun distinctie en dictie van geldigheid, niet veel meer zijn dan net zulke projecties op verschillende electorale temperamenten en daaruit af te leiden voorkeurspakketten. Heel bewust zet men er bepaalde dingen wèl in, en andere juist niet. Allemaal om die achterban maar te kietelen en vooral niet tegen de haren in te strijken. Het zijn dus allesbehalve maatschappelijke en strategische plannen van aanpak, gebaseerd op een cultuur van systematische politieke theorievorming. Niet voor niets wijken de programma’s van de verschillende partijen in de Tweede Kamer voor het overgrote deel niet eens veel van elkaar af. Vijvertjesgedoe, en de gevolgen ervan.

Er is in deze politieke cultuur sprake van een soort toegepaste politieke stemwijzers, maar dan wel in een omgekeerde richting. Bij de klassieke stemwijzer zoeken mensen naar een politieke partij die het beste bij hen zou passen. Ze doen dit op basis van een aantal voorkeuren waaruit ze mogen kiezen bij een serie vraagstellingen. De politieke partijen hanteren precies de omgekeerde variant hiervan. Ze baseren hun koers op voorkeuren die ze veronderstellen bij ‘hun kiezerspubliek’. In de praktijk komt dat neer op een mix van de normale politieke intuïtie en afgaan op kiezersonderzoeken.

Dit alles proberen de politici dan weer een vertaalslag te geven in een gelikt politiek program en een mediageniek opgedirkte dagelijkse manier van optreden. Hoofddoel is zoveel en zo gunstig mogelijk in beeld te komen bij wat dan heet ‘de eigen achterban’, en het liefst ook bij nog wat potentiële kiezers extra daaromheen. Het is het luilekkerland voor de spindokters. Het gaat puur om winst in peilingen, en stilstand is ook daarbij per definitie achteruitgang. De opiniepeilingen spelen zodoende een doorslaggevend grote rol in hoe politici hun standpunten bepalen en zich presenteren. Politici zijn als de dood voor ieder procentpuntje verlies, want dat betekent virtueel verlies van zetels. Gelet op de effecten ervan is het een beschamende windhandel.

Die effecten zijn onder meer:

  • Permanente scoringsdrift naar alle media waarbij elke futiliteit de moeite waard is om aandacht te genereren.
  • Inhoudelijke debatten en analyses komen op het tweede plan terwijl ze juist zouden moeten domineren.
  • Angst voor verlies in de beeldvorming, dus inhoudelijk een defensieve opstelling, met name bij de middenpartijen.
  • Door de angst van die middenpartijen kunnen de partijen van de flanken de aandacht meer naar zich toe trekken.
  • Dit is vanwege de medialogische aspecten en de rol van sociale media een spiraal naar beneden. Het wordt alleen maar gekker.

Het ontbreekt er gelukkig nog net aan dat we hier nog niet te maken hebben met dat negatieve campagne voeren zoals dat in de VS dominant is. Wat het CDA betreft had dit echter maar een haartje gescheeld …. Een beetje Realpolitiker kan hier gemakkelijk inschatten dat dit nog maar een kwestie van tijd is, en dan zijn we hier ook aan de beurt.

Uitzonderingen

Zijn hier dan geen uitzonderingen op? Jazeker: de SGP is de uitzondering op dit beeld, maar zowat alle andere partijen hebben het ononderbroken razend druk met die opiniale tombola, opgedrongen door steeds maar weer die schommelende politieke barometers. Waarom de SGP als uitzondering? De SGP heeft een kleine, maar zeer hechte, vaste aanhang van het streng gelovige calvinistische volksdeel. Bij ongewijzigd beleid zal deze nooit sterk groeien, maar evenmin zal die opeens snel afkalven. De traditionele geloofsleer is daarvoor te zeer een nadrukkelijk beleden bindmiddel voor deze kleine, maar hecht verbonden christelijke groepering. Verder is er nog de interne vruchtbaarheid, ook al is die als bindmiddel van een ietwat andere orde. Wat er ook gebeurt, er is niet veel dat de SGP electoraal kan deren, of het moest een verhoging van de kiesdrempel zijn.

Ook de SP kan men voor wat betreft de periode van 1980-2012 als een uitzondering beschouwen. De partij heeft zijn groei in deze periode vooral te danken aan de aanhang die men heeft verworven door het activisme onder de kiezers, van wat dan heet de zwakkere groepen in de samenleving. Dat schept immers een hechte band, en die periode is best lang. Garanties voor de toekomst kan dit echter nooit geven. Dat blijkt ook, want die ‘band’ is inmiddels alweer een tijdlang lek vanwege een afkalvende aanhang en men weet hem maar niet te plakken.

Jojo-effecten

Een diametraal ander beeld tonen de lotgevallen van D’66, dat in de politieke verhoudingen van 1966 als een komeet uit het niets opkwam met 7 zetels in de Kamerverkiezingen van 1967. Inmiddels is dat zeteltal al enkele keren zowel verdubbeld en meer, is het ooit gekomen op een maximum van 24 zetels, maar ook is de partij enkele keren bijna geheel verdwenen uit de Tweede Kamer. Congressen van de partij hebben zich al meerdere keren gebogen over de vraag of men zichzelf maar niet beter kon opheffen, maar gelukkig voor hen kwam er dan steevast weer een charismatische figuur aan de helmstok die opnieuw voor de broodnodige zetelwinst hielp zorgen. Jan Terlouw, een terugkerende Hans van Mierlo, tot voor kort Alexander Pechtold en nu ook Sigrid Kaag zorgden ieder voor sterke oplevingen. Niettemin vrees ik dat het voor die Democraten tot in lengte van dagen afwisselend “himmelhoch jauchzend” of nagenoeg “zum Tode betrübt” zal blijven. Het is dus in deze politieke cultuur voor hen continu extreem electoraal zoeken geblazen.

Maar zij staan daar zeker niet alleen in. In een vergelijkbare mate zijn sinds de Fortuynrevolte CDA en PvdA al evenzeer aan het zoeken en zwalken om maar weer iets van de gunst van het kiezersvolk terug te krijgen, nu ze in de peilingen en vooral ook verkiezingen meer dan gehalveerd zijn. De SP kampt de laatste jaren met hetzelfde probleem. De vooruitzichten voor deze drie zijn vooralsnog belabberd, want hun kiezersvolk is volkomen gedemotiveerd en als gevolg daarvan op drift geraakt.

De gunst van de kiezer, en dan vooral die van het ‘zwevende’ gedeelte van het electoraat, is dus een buitengewoon wispelturig iets. Voor veel partijen geldt een vermoeiend bewustzijn van telkens maar weer ‘zo gewonnen, zo geronnen’. Dit aspect is de laatste jaren sterker geworden, naarmate het aandeel van de amorfe groep van de zwevende kiezers in het grotere geheel van het kiezersvolk meer toenam. Ook de VVD en de PVV kunnen hun electorale hoogtij daardoor weer heel snel verliezen. Daar is naar mijn idee niet eens zo heel veel voor nodig. Een wisseling van leiderschap, en het kan zomaar gebeurd zijn.

Kan het anders?

De vraag rijst dan of er niet een andere manier is waarop men in een politieke partij zijn politieke koers baseert. Het gaat er dan om dat men minder afhankelijk is van die wankele oriëntatie op die opiniepeilingen met hun op drift geslagen patronen.

Wat mij betreft gaat het hier om de linkse partijen. Waarom trouwens links, en niet rechts? De keus valt hier op links omdat het hoe dan ook de partijen aan de linkerzijde van het politieke spectrum zijn die zich bekommeren om de zwakkere groepen in de samenleving. Ikzelf heb nou eenmaal mijn sympathieën die kant op.

Om daar resultaat mee te boeken als beweging en als partij bij verkiezingen, heb je per definitie meer nodig dan de spin die ingaat op de waan van de dag. Linkse partijen maken het zich daar per traditie dus sowieso veel moeilijker mee dan de rechtse. Die zijn vaak niet veel meer dan veredelde kiesverenigingen. Soms zijn ze zelfs dat niet eens. De PVV bijvoorbeeld is niet eens een partij en verkiest dat ook nooit te worden – hoe moet een zinnig mens nou zelfs maar een begin van een kritische continuïteit organiseren in iets dat zich er moedwillig toe beperkt om een verzameling los zand te blijven?

Belangen

Er is zeer zeker een aanknopingspunt te vinden in die richting van een meer vast koersende politieke praktijk. We moeten het zoeken bij de arbeidersbeweging. Daar ontwikkelde men in de latere 19e eeuw een politieke visie waar een objectief, wetenschappelijk vast te stellen uitbuiting een rol in speelde. De sociaaldemocratische partijen, vakbonden, en later ook een aantal communistische partijen, konden met veel recht zeggen dat ze zich op basis van een gefundeerde maatschappijanalyse opwierpen als de behartiger van de belangen en terechte aanspraken van de arbeidende klasse.

Ook deed men binnen de beweging aan de ‘verheffing’ van het arbeidende volksdeel. Kortom, binnen de ‘rode familie’ was stijging op de sociale en maatschappelijke ladder een serieus verschijnsel en een lichtend, lonkend, en vooral ook in toenemende mate haalbaar perspectief. Zowel voor de beweging als geheel als voor de individuen daarin waren er in toenemende mate mogelijkheden die men kon benutten om op te komen voor de eigen belangen, vorm te geven aan het eigen leven en te klimmen op de sociale ladder.

Vakbonden groeiden omdat de directe materiële belangenbehartiging voor een ieder zeer duidelijk maakte aan wie men als arbeider iets had, en aan wie ook juist niet. De arbeiderspartijen groeiden eveneens, al verliep dit patroon van organisatie tot organisatie, van land tot land, op soms zeer uiteenlopende verschillende manieren.

Er zijn nu enkele opmerkingen nodig om het betoog historisch reliëf te geven. Daarnaast gaat het hier om het oervoorbeeld van de dilemma’s van de sociaaldemocratie in de 20e eeuw: de Duitse SPD. Vooral in Duitsland groeide de arbeiderspartij in die beginfase heel snel, om in het begin van de 20e eeuw één der grootste van het land te worden. Bij verkiezingen in 1912 kwam de SPD als grootste partij in de Rijksdag, met 34% van de stemmen. Het einde van die groei leek bepaald nog niet in zicht. Het streven naar een meerderheid in het parlement was dus logischerwijs sterk dominant in het denken van de Duitse sociaaldemocraten.

Daar speelde zeker ook een rol in dat men er volledig van overtuigd was dat met het groeien van de aanhang er op een gegeven moment als vanzelf een omwenteling naar het socialisme zou komen. Het kapitalisme, zo heette het, ging immers gebukt onder een aantal fundamentele tegenstellingen. Deze zouden zich alleen maar toespitsen met het verstrijken van de tijd. Het socialisme zou met een historische noodzakelijkheid als een rijpe appel van de boom vallen.

Wat dat dan verder zou zijn en hoe dit in zijn werk zou kunnen of moeten gaan, daar had men echter geen duidelijke denkbeelden over. Marx en Engels hadden die niet nagelaten, en zelf had men die nog niet uit eigener beweging geprobeerd te ontwikkelen. Niet voor niets wijst de Engelse historicus George Cole er in zijn klassieke “History of Socialist Thought” op dat er een tegenstrijdigheid ontstond2. Aan de ene kant was er een beweging, en in het Duitse geval een partij en een vakbeweging die zichzelf oprecht als revolutionairen zagen. Ze hielden en er een navenante retoriek op na en ze geloofden daar heilig in. Aan de andere kant bedreven ze in de praktijk een volkomen brave en zeer gedisciplineerde burgerlijke verkiezingspolitiek en een belangenbehartiging die politiek overwegend zouteloos was. Tegen de achtergrond daarvan hoeft het dan ook niemand te verbazen dat de betrokken sociaaldemocratische partijen in 1914 bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog allemaal voor de oorlogskredieten stemden. De verbaal beleden internationale solidariteit smolt weg als sneeuw voor de zon toen er een nationalistisch beroep op ze werd gedaan.

Op zichzelf hoeft er met verkiezingspolitiek niets mis te zijn. Je richt je erop om bij verkiezingen zoveel mogelijk stemmen te halen. Het risico is echter dat het verschraalt tot een politieke stijl waarbij beroepspolitici tot bestuurders worden die zich alleen nog maar in verkiezingsperiodes iets aan hun kiezers gelegen laten liggen. Het heeft als keerzijde dat partijen afhankelijk worden van wat ze met propaganda in verkiezingscampagnes bereiken. Daar zit een sterk element in van willekeur door middel van propaganda waarbij het doel alle middelen heiligt. De campagnestrateeg wordt dan belangrijker dan de politicus. Op een vergelijkbare manier kan de belangenbehartiging van vakbonden, hoe waardevol ook, verwateren als deze politiek zielloos wordt. Zodra er een bepaald niveau van welvaart is, valt dan de motivatie weg om nog lid van een bond te blijven, of als nieuw lid toe te treden. Immers: waarom zou ik? De straf voor beide is op de duur verlies van aanhang. Maar dat konden de sociaaldemocraten en de vakbondslieden van de eerste decennia van de 20e eeuw nog niet geheel naar de strekking ervan bevroeden. Ze waren zelf hun eigen wiel nog aan het uitvinden.

Deze paradox was van toepassing op de meeste sociaaldemocratische partijen, wereldwijd, die destijds deel uitmaakten van de Tweede Internationale. We spreken over de periode van grofweg1889 tot 1914. Uiteraard traden er van land tot land wel specifieke verschillen op.

De Nederlandse SDAP maakte ook deel uit van deze ontwikkeling. De retoriek was opruiend, maar het gedrag gewoon braaf. Te braaf voor velen met een militanter links temperament, want er kwamen afscheidingen van communisten, syndicalisten, revolutionair socialisten et cetera. De anarchisten waren in de 19e eeuw al een eigen weg gegaan.

Deze trend leefde door tot ver in de 20e eeuw. Het heeft ze ook veel gebracht. Met hun reformistische politiek van vreedzame hervormingen konden ze, mee surfend op de golfslag van de toenemende welvaart naarmate de eeuw vorderde, algemeen kiesrecht bevechten en met allerlei sociale wetgeving verzorgingsstaten helpen inrichten. Echt duurzame meerderheden hebben ze echter zelden kunnen verwerven, maar dat heeft ze aanvankelijk niet echt gedeerd. Er leek geen immers vuiltje aan de lucht. Ze verloren wel eens een verkiezing, maar wonnen er ook. Ze regeerden soms en opponeerden soms. Er kwamen consumptiesamenlevingen met een massacultuur die een nieuwe, eigen logica van beïnvloeding en werving bracht. Maar ze leken zich er goed in staande te houden3.

Wending

Dat bleef zo totdat ze lang nadien, in de jaren ’80 en ’90 van de 20e eeuw, in de greep kwamen van de bezuinigingspolitiek. Daarnaast meenden de sociaaldemocraten na de ineenstorting van de Sovjet-Unie ook nog eens hun traditionele ‘ideologische veren’ te moeten gaan afschudden. Die waren immers niet meer van deze tijd. De tegenstelling tussen kapitaal en arbeid heette achterhaald te zijn. De ‘liberale democratie’ gold als het lichtende politieke baken en de markt zou het maatschappelijke leven “lean and mean” helpen maken. De politieke heroriëntering kreeg het etiket “Derde Weg”, als alternatief voor de achterhaalde ideologieën van socialisme en kapitalisme. Dit was de periode waarin er sprake zou zijn van het einde van ideologische systemen, en de Amerikaanse socioloog Francis Fukuyama kon school maken met zijn concept van het ‘einde van de geschiedenis’.

Normaal gesproken zou je verwachten dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen. Dus als het op bezuinigingen aan moest komen: het geld halen waar het echt zat en daar de politieke prioriteiten op te enten, dus bij de hoge inkomens, het andere grote geld en belasting omzeilende bedrijven. In plaats daarvan ging de PvdA zich voegen naar een stramien van bezuinigen en kaalslag in tal van maatschappelijke sectoren. Ik wijs er een stel aan zonder naar volledigheid te streven: onderwijs, ziekenzorg, ouderenzorg, huisvesting, woningbouw, rechtspraak, politie, openbaar vervoer et cetera. Hele volksdelen zijn daar de dupe van geworden.

Ze hebben het dan ook geweten, de sociaaldemocraten, want in het politieke krachtenveld ging de wal het schip keren. De Fortuynrevolte van 2002 gaf het verweesde electoraat de mogelijkheid om haar gevoel te politiek te uiten. Er was een dynamiek ontstaan waar ze geen antwoord op hadden. Daar sta je dan ineens met al je electoraalpolitieke reflexen, je campagnestrategen, je vakbeweging als facilitair bedrijf en niets méér: met lege handen, want de aanhang verdwijnt omdat die zich in de steek gelaten voelt.

Losgeweekt

Afhankelijk van waar iemands politieke sympathie ligt mag men dit een verschijnsel noemen met dramatische effecten. Nu, in 2021, zijn de PvdA en ook het CDA bijna geheel losgeweekt van hun traditionele achterban onder de bevolking. De met trots geproclameerde ‘derde weg’, waar heel wat politici, wetenschappers en intellectuelen hun naam aan hebben verbonden, is een doodlopende steeg gebleken tegenover het triomfalistisch tetterende (neo-) liberalisme.

Beide stromingen zijn koortsachtig op zoek naar een herstel van het contact met hun achterban. Ze weten echter niet hoe die te bereiken. Meer dan eens klinkt er een duidelijke vertwijfeling door in hoe men zich hierover uitlaat. Men weet het niet meer, nagenoeg alles wat zo lang vanzelfsprekend leek is ondergraven. Eigenlijk is men, om het maar even plat te zeggen, de ideologische en ook de politieke kluts kwijt. Het is niet eens overdreven om hier, met een schuin oog naar het rampjaar 1672, de termen van reddeloos voor de betreffende partijen, radeloos voor de politici en de hun omringende intellectuele en wetenschappelijke wereld, en redeloos voor grote groepen kiezers in de mond te nemen. Maar of het ook hopeloos is, dat staat nog te bezien.

Aanhang

Mijn stelling op dit punt is eigenlijk een hele simpele. Je kunt als organisatie alleen een hechte band met je achterban opbouwen als je consequent opkomt voor hun gerechtvaardigde maatschappelijke belangen. Dat betekent niet alleen in tijden van campagnes voor verkiezingen, maar vooral ook gedurende de gehele periode daar tussenin. De aanhang moet verkiezingsbestendig worden. Dat moet prioriteit nummer 1 worden van elke linkse partij die zichzelf serieus wenst te nemen.

Die belangen kunnen gerust materieel zijn. Denk aan woningbouw, lonen, pensioenen, onderwijs, energievoorziening, verduurzaming, zorgverzekeringen et cetera. Die belangen kunnen soms echter ook moeilijker te definiëren zijn, en de complexe samenleving van nu maakt het er voor vakbonden en progressieve partijen niet overzichtelijker op. Maar zodra vakbonden , partijen of wat voor maatschappelijke organisaties dan ook in actie komen als er belangen op het spel staan, wordt meestal heel rap duidelijk van wie mensen iets te verwachten hebben en van wie nou net niet.

Het specifieke maatschappelijke probleem, de belanghebbenden en de daarop geënte actie bepalen hier de aanhang voor een bepaald politiek of maatschappelijk vehikel als een partij, een vakbond of een actiegroep. En dan doet het er verder weinig toe of het ook inderdaad om partijen gaat, om vakbonden of actiegroepen in wat voor vorm dan ook. Het gaat erom dat je mensen mobiliseert en uiteindelijk dingen gedaan krijgt. Voor de korte termijn is er niet meer nodig.

In het verlengde daarvan, voor de wat langere termijn, wordt de uitdaging anders. Men moet dan de acties op de meest uiteenlopende problemen, waar mogelijk, onder één bepaalde politieke noemer zien te brengen. Daar komt het politieke programma om de hoek kijken. Maar het bungelt dan niet aan de peilingen. Het is gebaseerd op reële belangenbehartiging en het politieke vergezicht dat daaruit af te leiden valt. Dat is iets heel anders.

Dat behartigen van die belangen kan dan zowel binnen- als buitenparlementair gebeuren. Dus enerzijds keurig binnen de kaders van overleggen en polderen, of anderzijds, zodra daar aanleiding toe is, daar ook buiten. We spreken dan over activisme. Dan komen, na de ludieke en publieksvriendelijke acties, op een zeker punt toch heus ook weer de werkstakingen, desnoods wilde, en andere uitingen van bijvoorbeeld burgerlijke ongehoorzaamheid om de hoek kijken.

Dat het ook nu kan werken geven de schoonmakersstakingen van 2012 te zien. Een sector waar vakbonden aanvankelijk totaal geen oog voor hadden, totdat de FNV haar koers veranderde, de betrokkenen hielp zich te organiseren, en ze samen wonnen. Wel waren daar 9 weken voor nodig, de langste staking sinds 1933. Sinds 2010 en vooral na 2017 nemen stakingen weer toe in aantal, duur en qua hoeveelheid deelnemers. Die trend zet door tot en met 20204. Er is een toenemende strijdbaarheid te zien, wat zich onder andere uit in stakingen in onderwijs en zorg.

Het woonprotest in onder andere Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Nijmegen van najaar 2021 verdient ook vermelding. De manifestaties zijn niet echt massaal, maar ze worden wel gesteund door rond de 200 organisaties5. Daar zitten politieke partijen bij, hun plaatselijke afdelingen, actiegroepen, vakbonden et cetera.

Als hier het activisme en de politieke partijen elkaar weten te vinden kan er een interessante dynamiek ontstaan. Natuurlijk zal er ook dan nog een strijd om de beeldvorming in media plaatsvinden in de richting van het grote publiek. Maar dat is iets heel anders dan dat politieke partijen zich puur richten op peilingen. Ze hebben dan immers wezenlijk andere dingen waarop ze zichzelf kunnen aanprijzen. Maar nou zien we hier weliswaar wat zwaluwtjes; de vraag is of ze ook echt een zomer zullen brengen. Leidt het tot politieke invloed?

Invloed

Over die politieke invloed valt nog wel een opmerking te maken. De politieke invloed wordt bepaald door de mix van de inhoudelijke kwaliteit van de politieke standpunten, de omvang van de aanhang die men verwerft, de mate van stabiliteit van die aanhang en het zelflerende vermogen van de betrokkenen. Daarbij speelt de onderlinge beïnvloeding van deze factoren een doorslaggevende rol.

Schematisch is het als volgt weer te geven:

Politieke invloed = Inhoud x Propaganda x Aanhang x Stabiliteit aanhang x Zelflerend vermogen.

Dat laatste is een onmisbare kwaliteit, want zonder vermogen om van je fouten te leren kom je niet ver. Je kunt dit het PIPASZ-principe noemen.

Het wekt mogelijk de schijn van een formule die exactheid pretendeert. Dat is niet mijn opzet. Mij gaat het slechts om een schematische weergave van deze factoren, waarbij ik probeer weer te geven dat ze elkaar allemaal kunnen beïnvloeden. Pas dit nu toe op politieke partijen, en dan kom je uit op hele aardige dingen.

Groen Links bijvoorbeeld, waar Jesse Klaver een tijdje geleden aankondigde dat ze een beweging zouden gaan beginnen. En de hele opiniepers was vol verwachting. Nu de PIPASZ toepassen:

Inhoudelijke kwaliteit politieke ideeën: best aardig, in een goed uitgewerkt programma.

Propaganda: goed, want Groen Links beleefde er serieuze hoogtepunten mee.

Aanhang: die was er wel, maar te kortstondig om politiek te kunnen verzilveren.

Stabiliteit aanhang: ondermaats.

Hieruit valt vrij duidelijk af te leiden wat het huiswerk voor Jesse c.s. is: De achterban mobiliseren naast de groene idealen ook mobiliseren op de materiële aspecten die hier een rol in spelen. En dit dan vooral ook in de periodes tussen de verkiezingen. De groene agenda kan hier prima in mee.

De sociaaldemocratie is ook interessant. We spreken dus over de PvdA.

Inhoudelijke kwaliteit ideeën: in de vorige eeuw decennialang de politieke toonzetter, maar nu al ruim 40 jaar de weg in toenemende mate kwijt.

Propaganda: matig, loopt te zeer achter de ontwikkelingen aan.

Aanhang: afkalvend.

Stabiliteit aanhang: kwijt.

Zeer veel huiswerk dus: een radicale terugkeer naar een linkse agenda als voorvechter van de belangen van al die groepen die ze hebben laten schieten. Dit als permanente activiteit, vooral ook buiten verkiezingen om. Het is een absolute uitdaging voor het zelflerende vermogen. Maar kunnen doet het – absoluut.

De SP.

Inhoudelijke kwaliteit ideeën: goed onversneden links, maar hier en daar wat haken en ogen.

Propaganda: wisselend. Afdelingen doen prima werk, maar de partijleiding fixeert zich teveel op meebesturen en meeregeren.

Aanhang: afkalvend.

Stabiliteit aanhang: afnemend. Het besturen en de controverse om jongerenafdeling Rood spelen hier parten.

Zeer veel huiswerk ook hier: Terug naar dat wat eertijds die groei van de partij bracht. Er zit daar vast nog genoeg aan activistisch vermogen om dit vrij snel gedaan te krijgen. De uitdaging is of de top van de partij en degenen die nu raads- en andere zetels bezetten hier ook aan willen. Het is hoe dan ook een uitdaging om op eerdere schreden terug te keren.

Kort gezegd en resumerend komt het voor deze partijen allemaal op het volgende neer:

  • De aanhang mobiliseren op materiële belangen en niet slechts op vage imago’s en ideële voorstellingen.
  • Hier een continue activiteit van maken, ook los van verkiezingen.
  • Samenwerking zoeken met buitenparlementaire activisten.
  • Vanuit die behartiging van belangen vertegenwoordigende fracties in raden, provincies en parlement kort houden.
  • Staar je niet blind op deelname aan regeringen en zo. Naarmate je meer relatie hebt met de buitenwereld kun je langs die weg soms veel meer afdwingen.
  • In campagnes voor verkiezingen kun je veel beter uitgaan van de eigen kracht. De peilingen worden minder het ijkpunt.
  • Verkiezingen dienen dan tot op zekere hoogte ook om te verzilveren wat in het maatschappelijke activisme is bereikt.

Voor linkse partijen valt hier zeer veel voordeel te behalen, en zeker ook voor hun achterban. Omwille van de volledigheid in de argumentatie wijs ik er echter nog op dat succes hiervan nooit gegarandeerd is. De geschiedenis staat immers bol van de meest onverwachte wendingen, en die zullen zich ook hier voordoen. Daar kun je je niet op voorbereiden; hooguit kun je daar snel op reageren. Dan komt het zelflerende vermogen dus om de hoek kijken. Maar een aanpak langs deze lijn betekent wel dat partijen minder overgeleverd zullen zijn aan de waan van de dag en de willekeur van peilingen. Dat is serieuze winst.

Voor de rechtsen speelt dit alles veel minder. Die kunnen immers heel veel van waar zij naar streven af met aanschurken tegen gevestigde belangen. Dat was altijd al zo en dat zal niet echt veranderen. Maar goed, het gaat dus om links.

Theorievorming

Vaak valt in dit verband de opmerking dat de malaise van links komt doordat de maatschappelijke analyse van de huidige samenleving niet deugt, of dat die achterhaald is, of op een andere manier niet volledig of zelfs maar bij de tijd. Het zou, zo heet het, ontbreken aan theorievorming. Maatschappelijke analyses maakt men echter niet vanaf een katheder, en dat is ook niet de eerst aangewezen plek van waaraf men ze uit moet dragen. Men draagt ze uit als onderdeel van een politieke en maatschappelijke praktijk.

Voor zover er dan geen omvattende wetenschappelijke analyses zijn om bij aan te sluiten: Dat is onzin. Manuel Castells is een Spaanse socioloog die de laat-20e eeuwse stedelijke en internetsamenlevingen diepgaand geanalyseerd heeft. Zijn belangrijkste werk dateert van de decennia rond de eeuwwisseling. Het is precies het soort werk waar het om te doen is. Hij komt ook nog eens uit onverdachte hoek, namelijk van iemand die ook nooit te vies was om iets met het activistendom van doen te hebben. De algemene analyse, de theorievorming waar men veel vaker dan nodig om vraagt, die is er dus voor het grootste deel al. Castells is bekend, en hij heeft invloed. Dat is vrij logisch, want zijn oeuvre is zeer uitgebreid en bestrijkt een breed scala aan hedendaagse ontwikkelingen. Ook is er kritiek op hem, maar dat hoort erbij. Het gaat er ook niet om hem zomaar te herkauwen, maar om aanknopingspunten die hij biedt kritisch te gebruiken.


Van recenter datum zijn de bijdragen van anderen en dat worden er steeds meer. Ik noem er hier slechts enkele. Mariana Mazzucato, Italiaans econome, die de neoliberale mythe doorprikt dat de staat niet nodig zou zijn. Het zijn juist de staten geweest die de huidige big tech bedrijven geholpen hebben om überhaupt maar van de grond te komen. Er zou niet eens een internet zijn geweest. Zij slaat ook een ronduit offensieve toon aan als het gaat om de rol van de staat als aanjager van de hervormingen die nodig zijn voor de transities op het gebied van klimaat en energie. Thomas Piketty, Branko Milanović zijn er met hun kritiek op de ongelijkheid tussen arm en rijk. Kate Raworth, Engels econome, van de “doughnut economics” teneinde in de economische politiek rekening te houden met de draagkracht van onze planeet. David van Reybrouck met zijn alternatieven voor de representatieve democratie. Hij biedt tal van interessante aanknopingspunten die het waard zijn om mee te nemen in het maatschappelijke debat. En dit is nog maar een eerste greep; zo zijn er nog veel meer.

Maar net zo min als de sociaaldemocraten van de late 19e eeuw in Marx’ Kapital de kant en klare receptuur konden vinden voor hun politieke praktijk van alledag, zo kunnen we die nu ook niet uit het werk halen van al deze toonaangevende figuren. Wel valt er tot op zekere hoogte een richtsnoer uit te destilleren. De rest is dan aan de eigen praktijk van te ageren als partij, als vakbond en als actiegroep. Niet meer, maar ook niet minder.

Er is dus absoluut geen gebrek aan theorievorming. Er is juist een buitengewoon interessante opbloei van progressieve sociale wetenschap in tal van disciplines en in allerlei richtingen. Die kennis moet alleen zijn weg vinden naar politieke partijen en het actiewezen daaromheen. Dat is heel goed voor hun lerende, en hopelijk ook voor hun zelflerende vermogen.

Wortels

Daar is dus een andere manier nodig van mensen mobiliseren dan die welke nu gemeengoed is. Die peilingen zijn op zich tot op zekere hoogte nuttig, maar verder door wat anderen ermee doen vooral een zeer willekeurige en misleidende factor. Ik heb geprobeerd aannemelijk te maken dat het aanknopingspunt voor een politiek met een veel hechtere worteling in duidelijk aanwijsbare groepen in de samenleving veel meer ligt in de directe belangenbehartiging. Dat kan dan desnoods met buitenparlementaire acties in al hun varianten, en van daaruit de politiek beïnvloeden, mede vormgeven en veranderen.

De opmerking dat de sociaaldemocraten weer terug moeten naar hun wortels dient naar mijn idee dus pertinent deze lading te hebben. Terug naar de politieke belangenbehartiging, en zich niet opnieuw in de luren laten leggen door welvaart. De afgelopen ruim honderd jaren hebben dat meer dan voldoende duidelijk gemaakt. Dat geldt in wezen ook zo voor de andere partijen. Die zullen zich op de een of andere manier aan dit soort ideeën moeten spiegelen. Ik vraag me echter af of ze dit zullen willen. Maar goed, dat is ieders vrije keuze en politieke voorkeur.

De overdenking hiervan kan dan gebeuren door juist dit soort vraagstukken te behandelen. Dit geldt zowel voor de journalistiek als voor de wetenschap. Door de standpunten te bespreken van de verschillende partijen in de discussies, ze inhoudelijk met elkaar te confronteren en historische ontwikkelingen daarin te analyseren komt men veel beter tot gefundeerde aanbevelingen. Die zullen over aanzienlijk meer gaan dan kiezersonderzoeken. Daar worden we dan ook veel wijzer van dan van al die analyses van wat partijen doen met hun virtuele procentpuntjes.

Noten.

1 Huib Pellikaan/Sebastiaan van der Lubben, red. , “Ruimte op rechts? Conservatieve onderstroom in de Lage Landen”, Utrecht, 2006.

2 Zie Cole, G.D.H., , A History of Socialist Thought, Volume III, The Second International, 1889 – 1914 , Part II, MacMillan, London/Melbourne/Toronto, [ 1956 ] 19674. Blz. 941-947.

3 Ik sla hier kortheidshalve twee Wereldoorlogen over en enkele serieuze economische crises, zoals die van de jaren ‘30, evenals de periode van de wederopbouw, de Koude Oorlog en de dekolonisatie.

4 Bron: CBS. Zie https://www.cbs.nl/nl-nl/visualisaties/dashboard-arbeidsmarkt/werkenden/werkstakingen

5 Bron: website Woonprotest, zie https://woonprotest.nl/ Het blijft natuurlijk de vraag hoe zwaar men dit soort steun kan wegen. Iets van scepsis mag hierbij best. Niettemin illustreert dit een breed gevoeld ongenoegen. De uitdaging voor de betrokkenen is hoe hier verder handen en voeten aan te geven.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *