Van meerdere kanten klinkt de oproep om als ‘gematigde meerderheid van het midden’ weerbaar te zijn tegen de extremen van ‘links’ en ‘rechts’ in het publieke debat, en de eigen stem te verheffen. Dat klinkt sympathiek, maar inhoudelijk zal het blijven hangen in goede bedoelingen en meer niet. Wat dan wèl?
Enkele voorbeelden uit 2016. Journaliste en tv persoonlijkheid Fidan Ekiz schrijft een boekje “Hoe lang Nog Zwijgen – Pleidooi voor het Radicale midden”. Ze beschrijft haar bezwaren tegen de gepolariseerde sfeer in het land en wil daar iets tegenover stellen. “Ik geloof in een middenstroming waarin mensen staan voor dezelfde normen en waarden, een onverdeelde samenleving waarin mensen elkaar niet beoordelen op hun ras, religie en geaardheid en waarin we als prioriteit stellen dat onze kinderen opgroeien in een land waarin niet angst, maar liefde en tolerantie overheersen. (…) Het is de zwijgende meerderheid waarvan ik begrijp waarom ze zwijgt, maar hoop dat ze opstaat voor een ander en beter Nederland”1. Het is meer een appèl dan een analyse, maar wel een mooi, overtuigend en vaak roerend relaas. Het is ook een krachtige oproep. En met de geest ervan ben ik het van harte eens.
Ik denk alleen dat je daar geen ‘radicaal midden’ voor nodig hebt. Maar goed, nog een paar voorbeelden hieronder.
De groep studenten die aandringt op de nuance in Dare to be Grey. Een van de aanhangers daarvan noemt zich ‘extreem gematigd’ – nou, dan wordt het wel erg dunnetjes met je standpunten … Bekijk ze op http://www.daretobegrey.com/ , en ga naar het Nederlandse deel.
Nasrdin Dschar en zijn initiatief IEDER1, tegen de polarisatie, maar verguisd door veel andere antiracisten.
Het CDA, dat op bij de verkiezingen van 2012 het ‘radicale midden’ voor zich claimde. Goed, dat was dan in 2012, maar toch.
Radicaal
Welke betekenis moeten we eigenlijk hechten aan het begrip ‘radicaal’? Op de een of andere manier lijkt er een appèl van kracht van uit te gaan, waar het aantrekkelijk door wordt. We moeten het echter niet zomaar overnemen, maar eerst op de keper beschouwen.
We kunnen het toepassen op iemand die consequent doordenkt op basis van bepaalde uitgangspunten. Die persoon gaat daarbij verregaande praktische consequenties ook niet uit de weg. Het heeft duidelijke elementen in zich van de daad bij het woord voegen. Om dan meteen maar bij die ‘daad’ aan te sluiten: in de late 19e eeuw hadden we het ‘anarchisme van de daad’ en tegenwoordig de jihadisten, en die zijn ook van de daad. In beide kringen was, of is men niet vies van terrorisme met dodelijke slachtoffers. Maar deze mensen bewegen zich dan ook op de uiterste vleugels van het politieke spectrum. Uiteraard hebben we ook nog allerlei gradaties daar tussenin.
Denk aan Greenpeace, dierenactivisten, burgerverzet tegen windmolens, et cetera. Daarbij heb je radicalen die elk compromis afwijzen, maar ook zijn er die op een gegeven moment daar wel toe bereid zijn en dat ook metterdaad doen. Voorbeelden: Vakbonden en werkgevers die tot overeenstemming komen over nieuwe cao’s, al dan niet na stakingen, de klimaatconferenties en hun onderhandelingen, Urgenda met haar iets fellere opstelling om naar de rechter te gaan, wijk- en buurtcomités, enzovoorts. Denk ook aan de talloze kleine aangelegenheden in bedrijven en verenigingen op wat voor niveau dan ook. Die dragen alle hetzelfde in zich van mensen die met elkaar in gesprek zijn, regelmatig van idee verschillen over hoe dingen aan te pakken en er in redelijk overleg toch meestal prima uit komen.
Ik vermoed op grond hiervan dat de meeste radicalen op een gegeven moment, in bepaalde situaties, heus wel compromissen zullen sluiten. Dat is nu eenmaal onvermijdelijk. Maar als ze dat doen in het volle bewustzijn van de eigen uitgangspunten en doelstellingen, en daar naar iedereen toe volledig helder over zijn, hoeft dat geen probleem te zijn. Men sluit een compromis, maar houdt ondertussen de eigen principes en einddoelen goed in de gaten voor als zich daar weer een nieuwe kans voor aandient. In hoeverre men daar verdere resultaten mee bereikt hangt af van de mate waarin men erin slaagt een vaste aanhang te mobiliseren, deze hecht te organiseren en keer op keer nieuwe kansen te benutten.
Midden
Tussen de uitersten op de vleugels van elke polemiek, en in dit geval het politieke spectrum, bevindt zich het bekende “midden”. Het is bij uitstek de plek waar zich degenen bevinden die bereid zijn om compromissen te sluiten.
In de politiek kunnen we deze lijn doortrekken tot zelfs diegenen die zich in het geheel niet meer tot bepaalde uitgangspunten laten herleiden, of zelfs maar wìllen laten herleiden. Dat kunnen ideologische zijn, en in ons land gaat met name D66 gaat daar prat op. Ze afficheren zich zeer nadrukkelijk als de politieke partij die bij uitstek niet ideologisch behept is. Ze zien echter over het hoofd dat de pretentie van niet ideologisch te zijn op zich ook weer ideologisch is. Iedere verzameling maatschappelijke en politieke standpunten heeft immers zijn eigen ideologische grondslagen. Die zijn onontkoombaar, of men dat nu wil of niet. Het is slechts een kwestie van analyseren om ze bloot te leggen.
In de Nederlandse politiek is het CDA historisch de spreekwoordelijke middenpartij, zij het dan wel ietwat aan de rechterzijde van het politieke spectrum. Zij zijn wèl ideologisch geladen en schamen zich daar terecht niet voor. Niet voor niets gold het CDA in de tijd van de ‘polarisatie’ van de jaren ’70, als de centrumpartij waar je niet omheen kon. Zo zijn nu eenmaal wetmatigheden in het politieke krachtenveld. Voor links was het tegelijk ook een toonbeeld van politieke onbetrouwbaarheid: je spreekt met het CDA het ene af en uiteindelijk stemmen ze voor iets heel anders, met een uitgestreken gezicht dat de grootste vanzelfsprekendheid verraadt.
Toen ze daar een tijdje terug zochten naar een hedendaags, pakkend verkiezingsmotto, bedacht men de kreet dat men het ‘radicale midden’ belichaamde. Het was de voornaamste vrucht een ‘denktank’ onder voorzitterschap van Aart Jan de Geus. Op dat moment, begin 2012, was dat echter niet veel meer dan de nieuwste oubolligheid van dat afbrokkelende politieke huis. Het biedt steeds minder een onderdak aan de sociaal bewogen kiezers van katholieke en protestantse komaf, en dat wreekt zich in verval.
Links in dat midden zou men de PvdA kunnen plaatsen. Dat was ooit een duidelijk ideologisch geïnspireerde partij op de linkervleugel van het politieke spectrum. Ze ontdeed zich daar echter vrij uitdrukkelijk van in de jaren ’90, de periode van ‘Paars’. Het ging toen om de positie in het ‘midden’, zij het dan nog wel met de rode roos in de hand, als verwijzing naar een rood verleden van ooit. En het was ook die middenpositie die de partij kleurloos maakte en uiteindelijk in 2017 decimeerde.
Radicaal midden
De notie van het ‘radicale midden’ is in deze context feitelijk een contradictio in terminis. Radicaal zijn, in de context van maatschappelijke discussies, is onherroepelijk nou juist dat ‘midden’ verlaten. Het komt immers vroeg of laat neer op een politieke keuze voor ofwel de gevestigde belangen, ofwel de andere keuze voor de groepen van de onderste helft van de samenleving.
De enige manier waarop men zogenaamd radicaal in het midden kan staan, is die middenpositie met trots zo benoemen en je met nadruk op die positie profileren en je ermee etaleren. Het voor mijn part van de daken schreeuwen. Welnu, daar is op zichzelf niets mis mee. Ik heb zelf weliswaar mijn bedenkingen tegen zulke middenposities, maar het staat iedereen vrij om die keuze te maken en dat met volle overtuiging te doen. Maar nogmaals: dat is dus niet radicaal. Het is hooguit iets dat men luidkeels belijdt in een bestaan dat verder door compromissen bepaald wordt.
Vroeg of laat zal de gematigde in de maatschappelijke discussie en in het politieke (onder-) handelen voor de keuze komen te staan van berusten in de beperkingen van een bepaald moment en genoegen te nemen met een compromis. Het alternatief is hier tegenover toch verder gaand vast te houden aan de eigen uitgangspunten. De speelruimte die het ‘midden’ biedt wordt dan vanzelf te eng, en de keuze wordt er dan een van doorpakken of terugschrikken. Gaan we voor progressief of niet? Radicaal zijn en dat koppelen met een stug volgehouden positie in het midden: dat is dus op termijn onmogelijk.
In de huidige maatschappelijke situatie, en in deze gepolariseerde discussie over integratie, alleen maar dat ‘middenstandpunt’ propageren draagt het gevaar in zich dat het tot niets leidt – of het moeten morele oproepen zijn. Als men daar dan geen verdere stappen mee onderneemt gaat men onherroepelijk in herhaling vervallen. Men roept dan hooguit sympathie, een bepaalde gunfactor en passieve instemming op. Men schept echter geen dringende aanleiding om standpunten aan te passen op grond van kritische, inhoudelijke overwegingen. Mensen halen er uiteindelijk de schouders voor op. Dat is er het trieste lot van.
Mij gaat het nu juist om dat méér, dus om doorslaggevende argumenten, op basis van een serieuze inhoudelijke discussie. En als dat soms eventjes niet ‘gematigd’ kan heten …. Daar hoeft, denk ik, helemaal niets verkeerd mee te zijn. We dienen dan wel enkele aspecten te onderscheiden. Wordt iemand radicaal op grond van zijn radicale persoonlijke inslag, of juist op grond van kritisch denken? In het verlengde daarvan geldt dan de vraag of radicaliteit nog wel nuancering in het denken toelaat.
Radicaal temperament
Eerst dus de tegenstelling tussen temperament en kritische inslag. Het radicale temperament dat men heeft, of juist niet heeft, bepaalt of men in discussies, en in dit verband over maatschappelijke vraagstukken, door redeneert tot het bittere einde, het logische eindpunt zoekt, of dat men in plaats daarvan eerder stil houdt en het als het ware welletjes vindt. Dit temperament en de mate waarin men hiermee is behept bepaalt of men, bijvoorbeeld, in plaats van reformist revolutionair wordt, en daarmee voor lief neemt dat men aanhang verliest – tijdelijk, of voorgoed.
Als dat verlies van aanhang tijdelijk is: dan blijkt die koers uiteindelijk de beste te zijn en dan komen er vanzelf weer nieuwe mensen bij. Denk aan de succesvolle revoluties van de dekolonisatie in de jaren ’60 en ’70. Dat de betrokkenen er nadien vrijwel niet zijn geslaagd goed werkende democratieën te vestigen is iets dat we hier wel moeten vermelden, maar verder terzijde laten voor het bestek van dit artikel. Denk op iets kleinere schaal ook aan succesvolle sociale bewegingen, zoals de vrouwenbeweging en delen van de milieubeweging. Die hebben toch maar mooi van alles op de agenda weten te krijgen wat zonder hun inzet nog niet zou zijn gebeurd.
Voorgoed de aanhang verliezen: dan eindigt men als een sectarisch, dogmatisch clubje in de rafelrandjes van de politieke activiteit. Denk aan de teloorgang van de nieuwlinkse bewegingen van de jaren ’60 en de radicale ontsporingen in groepen als de Weathermen in de VS, de Rota Armee Faktion in Duitsland, de Brigate Rosse in Italië, en de verder niet gewelddadige marxistische clubs in vele westerse landen, waaronder ook de Nederlandse ml groepjes.
Dit radicale temperament maakt dat men bijvoorbeeld als streng gelovige gereformeerde zonder al te veel omhaal de stap zet naar bij wijze van spreken de maoïstische clubs, trotskistische, of welke dan ook. Dit is een ‘Wanderweg’ die velen in de jaren ’60 en ‘70 hebben gemaakt. En ook omgekeerd, hoe mensen die ooit deel hadden aan linkse bewegingen, na begrijpelijke teleurstellingen over het falen van links in de jaren ’20 en ’30 uiteindelijk eindigden in het rechtse kamp, soms als volstrekt omgekeerde radicalen.
Bekende namen in dit verband zijn de schrijvers Arthur Koestler, André Malraux, James Burnham, in iets mindere mate George Orwell, terwijl ook Pim Fortuyn hier mag worden genoemd. Koestler was in de jaren ’30 communist, vocht in de Spaanse burgeroorlog, werd gevangen genomen door de Falangisten maar kwam vrij. De stalinistische zuiveringen van de late jaren ’30 maakten dat hij met het communisme brak. Nadien was hij een van de meest virulente anticommunisten en zeer vooraanstaand in de Koude Oorlog. Zijn roman “Darkness at Noon” geldt nog steeds als een van de meest invloedrijke anticommunistische werken.
Malraux komt als antifascist eveneens in de Spaanse burgeroorlog terecht, en na aanvankelijk behoedzaam te manoeuvreren ten opzichte van het stalinisme, waaronder vergoelijken in de jaren ’30, wordt zijn kritiek daarop in de jaren ’40 volledig. Hij treedt dan tot de beweging van De Gaulle toe, hoewel hij zijn linkse achtergrond van voorheen nooit geheel zal verliezen. Datzelfde geldt voor George Orwell.
James Burnham was links activist, een tijdlang vooraanstaand trotskist, om in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog uit teleurstelling met de ontwikkelingen in de Sowjet-Unie te breken links en een voorman van rechts te worden. Men haalt hem nu nogal eens aan als een voorloper van het neoconservatisme.
Onze eigen Pim Fortuyn dan: als student zit hij in linkse kringen die mee deinen op de naweeën van de jaren ’60. Hij onderscheidt zich in niets van de knullige kinderziekten die daar heersen. Sympathiseren doet hij met de CPN, en lid wordt hij van de PvdA. Maar gaandeweg knapt ook hij af op het daar heersende denken, om zich te ontwikkelen tot de latere populistische Pim en zijn zogenaamde gedachtegoed.
Uiteraard is er ook sprake van grote persoonlijke verschillen als we hierop wat nader inzoomen. Niet te ontkennen is echter het volgende: steeds is er sprake van een proces van aanvankelijk militante activiteit, linkse in deze gevallen, gevolgd door teleurstelling en afknappen. Erna stapt men over naar soms rabiaat rechts in het politieke spectrum. Men ruilt het ene samenstel van overtuigingen, geloof desnoods, als het ware in voor een ander, de ene dogmatische gemeenschap voor de andere, de ene sektarische club voor de andere, en het is iemands radicale temperament dat hier de doorslag bij geeft.
Ik beschouw zulke wendingen van geloofssfeer als iets geheel anders dan dat men op grond van kritisch inhoudelijk denken van standpunt verandert. Bij kritisch denken zal men zich altijd dingen blijven afvragen en ruimte over houden voor twijfel. Degenen met het doorslaande radicale temperament zijn dit punt echter ver voorbij. Hun denken is in vaste logische patronen geklonken en daar komen geen kritische inhoudelijke overwegingen meer tussen. Als vorm van radicaal denken lijkt me dit dus een variant waar men zich voor moet hoeden, of die men moet zien te overwinnen.
Nuance
De volgende vraag is die of radicaal denken nog wel iets van nuance toelaat. Op het eerste gezicht zou je denken van niet. Maar bij nader inzien? Men kan gerust radicaal denken en inzetten op verregaande consequenties daarvan. Dit hoeft echter niet automatisch te betekenen dat alle gevoel voor kritiek verloren gaat. Goede historische voorbeelden kan ik hier niet zo gauw bij bedenken, maar logisch beschouwd lijkt me dit gewoon zeer aannemelijk. Het is, denk ik, zelfs te beschouwen als de voornaamste uitdaging: radicale kritiek uitoefenen, en daarbij toch zijn kritische en zelfkritische zin behouden.
Sterker nog: zonder een goed gevoel voor nuance zal men nooit die kritiek ontwikkelen waarmee men datgene waar men het zo mee oneens is fileert, ragfijn, maar inhoudelijk haarscherp. Men kan dus zeker tot verregaande conclusies komen en dit mag dan gerust radicaal heten. Het is dus bepaald niet iets waar men zich voor zou moeten schamen of waarmee men zich onvermijdelijk zou bewegen naar de rafelranden van het politieke spectrum. Integendeel. De discussies zouden er alleen maar bij gebaat zijn.
De hele debatcultuur van nu, het discours om zo te zeggen, kent slechts een indeling in drieën, dus de twee ‘geradicaliseerde’ uitersten en een zogeheten redelijk en gematigd midden. Maar is dat midden wel zo redelijk en gematigd?
Dat valt tegen. Die middenpositie is niet een vrucht van inhoudelijk kritische afwegingen, maar wordt veeleer bepaald een verzameling van mantra’s die hooguit niet radicaal zijn. Die middenpositie, daar komen de betrokkenen terecht omdat ze voor al het overige terugschrikken. Het is de verzameling dogma’s van het midden, tussen die van uiterst rechts en uiterst links. Daar gaat geen inhoudelijke verdienste van uit.
Het verbaast het mij dus niet dat de meeste oproepen in de richting van redelijkheid en nuance, de positioneringen in midden, dat eeuwige en onvermijdelijke midden, in oproepen blijven steken. Respectabel wellicht, maar niet met die kritische dimensie extra, en juist dat is een ernstig gemis.
Radicaliteit vanuit iemands temperament verzuipt daar slechts. En radicaliteit die voortdurend wordt gevoed vanuit kritisch denken zal zich daar snel vandaan bewegen. Dat is maar goed ook.
Als ik dan weer het Pleidooi van Fidan Ekiz doorlees, blijf ik die brok in mijn keel krijgen van de worsteling van mensen om hun bestaan vorm te geven in een land dat nog steeds welvarend is, maar waar de maatschappelijke discussie diep gezonken is. Als hier nou eens een kritischer cultuur bestond, zou haar Pleidooi veel meer vanuit kracht kunnen zijn geschreven; gewoon, radicaal, en dan zonder dat eeuwige midden.
1 Zie: Fidan Ekiz, “Hoe lang nog zwijgen. Pleidooi voor het radicale midden”, Stichting CPNB 2016, blz. 15.