Toen ik in 1981 mijn doctoraalscriptie schreef, over de tekort schietende maatschappijkritiek vanuit de progressieve kringen van de jaren ’60, dacht ik na over een proefschrift om daar verder op door te gaan. Een van de stellingen bij mijn promotie, zo nam ik me voor, zou dan luiden: “De overdenking van maatschappijkritiek en politieke denkbeelden gaat zó traag dat een beetje historicus er gerust vijfentwintig jaar tussenuit kan stappen; als hij dan terugkeert is een half jaartje bijlezen genoeg om weer helemaal ‘bij’ te zijn in de voornaamste actuele discussies van dat moment”. En inderdaad, nu, ruim dertig jaar, een huwelijk met kinderen en een drukke baan verder, is de huidige discussie in feite niet of nauwelijks verder dan die van destijds, begin jaren ’80. Dat proefschrift vergeten we even, maar die stelling onderbouw ik hier graag.

Van die stelling is niets overdreven. De discussie over de verzorgingsstaat in de laatindustriële samenleving en de taken voor vakbonden, politieke partijen en actiegroepen heeft slechts kenmerken van een dialoog van doven. Links en rechts heeft zo ieder zijn verkalkte standpunten, en afhankelijk van hoe de politieke winden waaien en de electorale barometers staan tettert men victorie of houdt men zich bedremmeld gedeisd. Er is weliswaar een debat over populisme en integratie waarin meer ter sprake komt dan destijds gebeurde rondom Janmaat en zo, maar veel verder dan dat komt men niet.

De politici van parlement en kabinet voelen zich als door de duivel op de hielen gezeten door de publieke opinie, ondanks dat ze het zelf heerlijk lijken te vinden. Het vertaalt zich in een politiek pupillenvoetbal waarbij elk banaal incident lijkt te worden aangegrepen om een nieuwe hype te veroorzaken. De pers, die voor de nodige duiding zou moeten zorgen, gaat verregaand mee, in deze kaasstolptango à la Haye. Slechts bij uitzondering krijgt men iets van inzicht voorgeschoteld, wanneer enkele van de betere columnisten de tijd nemen voor wat rustige overdenking, of als er een toevalstreffer van leuke journalistiek opduikt in de ‘kwaliteitspers’ of op de televisie. Denk bij dat laatste bijvoorbeeld aan die serie van de VPRO over ‘medialogica’ in het najaar van 2012.

Zelfs dan is datgene wat men inhoudelijk aanroert vaak fragmentarisch. Het ontbreekt aan de meer omvattende visie van waaruit de schrijver zijn publiek nu eens stevig bij de hand neemt en het een perspectief voorhoudt dat reëel is. Het is dan wellicht niet direct bevredigend, maar in ieder geval komen er geen knollen voor citroenen. Voor de tv hangt dit uiteraard samen met de aard van het medium. Maar van de schrijvende opinievormers, van dagbladpers tot wetenschappers, moet men in deze richting toch meer kunnen verwachten.

Eén reden voor het ontbreken hiervan is de geregeld opduikende opmerking: “Het ontbreekt aan een analyse van de samenleving” – Wablief? Er zijn massa’s aan sociaalwetenschappelijk en historisch onderzoek, en er zijn ook omvattende visies op de hedendaagse maatschappij geformuleerd, waarvan die van Manuel Castells over de moderne netwerksamenleving ook al niet eens meer de jeugdigste is. Castells’ analyses zijn echter hedendaags, omvattend en tegelijk ook op veel gebieden vrij gedetailleerd. Optimisme over een spoedige val van het kapitalisme zal men er niet in vinden. Wel breekt hij nogal eens een lans voor wat men activisme van onderaf zou kunnen noemen. Hieronder vallen straks nog wat meer namen, dus er is voldoende stof tot wetenschappelijk nadenken en verder ageren. Wie ook, die vandaag de dag dit ‘ontbreken van analyse’ wil opperen als reden voor mopperen, die kan niet lezen of wil niet lezen, laat staan dat die wil denken.

Daarnaast doen media en wetenschappers zich willens en wetens oogkleppen op doordat men zich heel eenzijdig richt op de ‘Tweede Kamerpolitiek’. Alsof de microkosmos van die Haagse kaasstolp het begin en het einde zou zijn van de Nederlandse politiek. Laat Den Haag er nou een symptoom van zijn, en dan ook nog eens eentje van een hoog curiositeitsgehalte, maar gun die mensen daar vooral niet de eer van teveel aandacht voor hun hype-geilheid. De enige uitzonderingen hier zijn de SGP en de SP. De SGP valt echter af omdat die niet aan progressieve politiek doet, waarbij men mensen organiseert als zelfstandige kracht, en desnoods buiten de gevestigde politiek om. De SP blijft over, en niet geheel zonder reden: die partij is immers vooral groot geworden door mensen van onderaf te organiseren op hun directe belangen. Sla er hun historische ontwikkeling maar op na.

Nou is er op de SP van alles aan te merken, en men bedenkt daar zat waar ik het absoluut niet mee eens ben. Maar noem mij eens degene die zijn gezonde verstand gebruikt, en die het vervolgens met een bepaalde politieke partij voor de volle 100% eens is – dat bestaat domweg niet, dus over zulke overeenstemming kan een serieuze discussie nooit gaan. Maar dit is momenteel wel de enige club die een onversneden links geluid laat horen in een politiek wereldje waar men zich uitput in gematigdheid of populistische platvloersheden. En zo extreem zijn ze nou ook weer niet? Bart Tromp, toch zeker niet de eerste de beste, zette ze eens neer als doodgewone sociaaldemocraten. Te hopen is dat ze zich na de teleurstellende verkiezingsuitslag van september ’12 zal herstellen, door vooral te blijven doen waar ze zoveel aan te danken heeft: de mensen organiseren, van onderaf en zelfstandig. Dat moesten trouwens veel meer partijen doen, al zal ‘rechts’ dat nooit van onderaf doen. De aard van het beestje, zullen we maar denken. Maar Hans Spekman van de PVDA lijkt tenminste iets daarvan op zijn klompen aan te voelen, en ook te hopen is dat Groen zich ook daadwerkelijk op Links zal herpakken.

Het vreemde is echter dat men de SP en veel van waar ze voor staat bekijkt alsof het politiek van een enge andere planeet is. Nogmaals, er kleeft zeker nog het een en ander aan oud-linkse oubolligheid aan die beweging. Maar een beschrijving zoals die in de Groene Amsterdammer van 30 augustus 2012 die blijft steken in de maat nemen van linkse folklore, en die niet inhoudelijk ingaat op hoe men mensen pretendeert te organiseren, is een gemiste kans. Op eenzelfde manier beschrijft het NRC in februari 2013 (8/2, blz.27) in een artikel over radicalisme in de FNV met duidelijke politieke koudwatervrees een vermoede radicale invloed van de dochter van Jan Marijnissen. Waaruit dat radicale bestaat en wat er dan voor foute dreiging van die dame uitgaat, komt niet eens inhoudelijk aan bod – een gemiste kans dus weer, want waar heb je het dan nog over?

Wel zinvol zijn artikelen over mensen die zichzelf zelfstandig organiseren los van de gebruikelijke instanties, die, gelukkig, ook in de Groene staan (21 juni 2012). Daar zou dan de nodige sociaalwetenschappelijke, politiekwetenschappelijke of historische verdieping bij horen, uitmondend in een stel kritische kanttekeningen, maar wel met perspectief. Dat laatste blijft echter ontbreken. Zo lang de opiniepers op deze manier kansen blijft missen, blijft de visie van waaruit men de politieke en maatschappelijke debatten volgt dan ook het meeste lijken op hoe goudvissen zich in hun ronde kommetje bewegen.

En dan de wetenschap: Sinds 2009 houd ik via de recensies in kranten een beetje bij wat er aan boeken in deze richting verschijnt. Dat is natuurlijk bij lange na geen academisch onderzoek, maar sorry, ik heb een drukke baan in het bedrijfsleven en in de beperkte vrije tijd die me resteert kan ik niet de volledige academische opbrengst op dit punt afstruinen. Veel aan inhoudelijke ideeënkritiek is er echter niet verschenen.

De publicaties van Bolkestein en Martin Bosma kunnen moeilijk tot opgetogenheid stemmen. Wat er dan verder uit de pen is gevloeid van de meeste meer of desnoods minder progressieven onder de wetenschappers neemt vrijwel nergens de linkse beweging bij de hand om deze uit de dilemma’s te helpen waar ze al zo vele decennia mee worstelt. Een boek over Wilders van Meindert Fennema. Verder heb ik de laatste 10 jaargangen doorgelopen van ‘Socialisme en Democratie’, van de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de PVDA. Eén echt bijzonder stimulerend artikel heb ik gevonden waarin Merijn Oudenampsen (Socialisme&Democratie, 9/10-2011, blz. 157 e.v.) het principe van ‘organizing’ in het vakbondswezen keurig inhoudelijk beschrijft, ofwel mensen organiseren vanaf de werkvloer op hun directe belangen. Laat dat nou juist ook het principe zijn dat de centrale rol heeft gespeeld in het tactische denken van bonden en activisten in het conflict van de schoonmakers in 2010 en 2012. En werd dat niet gewonnen? Zouden daar niet veel meer leerzame conclusies uit te trekken zijn? Er is in ieder geval een serieuze hoeveelheid wetenschappelijk werk op de achtergrond, van mensen als Loic Wacquant en Richard Sennett. De handschoen die hierin vervat zit, de aanknopingspunten die men zou kunnen oppakken, die pakt men echter niet tot nauwelijks op.

Natuurlijk, ‘Socialisme en Democratie’ is een breed georiënteerd forum, en er vinden debatten in plaats over veel meer facetten van wat de sociaaldemocratie bezig houdt dan wat ik hier aanstip. Gelukkig duiken er hoe dan ook toch met enige regelmaat artikelen op, waarvan sommige ronduit waardevol, waarin men zich afvraagt wat de taken voor de sociaaldemocratie zijn na de Fortuynrevolte, en ook meer in het algemeen in het huidige tijdsgewricht van pakweg de laatste 35 jaar. Er zijn af en toe aanbevelingen te lezen die op een politieke koers zinspelen die duidelijk links ligt ten opzichte van de huidige partijlijn. Maar je moet ze echt uit het grote geheel op zien te ziften, na koppig zoeken, en met een loepje. En dan nog zijn zulke opmerkingen in feite het klassieke lot beschoren van veel van wat werkelijk links in een blad als S&D geschreven staat: leuk als aanzetten tot discussies, maar verder staan ze geïsoleerd. Ze blijven zonder serieuze consequenties voor het denken en doen in de bepalende politieke kringen. Het bedrijf van de gewone politiek gaat betrekkelijk ongestoord verder. Je zou hier het adagium van Dries van Agt aanhalen van de honden die blaffen, terwijl de karavaan verder trekt – alleen: waar dan heen?

Kennelijk vindt men de vraag naar alternatieve politiek in overwegende mate niet interessant, terwijl in die richting juist de meeste vragen te beantwoorden zijn die er werkelijk toe doen. Hier ligt dus een pak werk te wachten waar men voorlopig nog niet klaar mee kan zijn. Hoe veelzeggend moet men het echter opvatten, hoe hardleers is de intellectuele en wetenschappelijke goegemeente dat men kennelijk daar de neus zo voor ophaalt?

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *